ECLI:NL:GHARL:2016:10783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
TBS P16/0278
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met voorwaarden en de rechtsgeldigheid van de opgewekte verwachtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2016 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een terbeschikkinggestelde, die eerder door de rechtbank Amsterdam was veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder seksueel geweld tegen minderjarigen. De rechtbank had in haar vonnis van 27 juni 2012 de terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd voor een maximale duur van vier jaar. Het openbaar ministerie heeft echter een vordering tot verlenging ingediend, waarbij het hof moest beoordelen of deze vordering ontvankelijk was, gezien de eerdere uitspraak van de rechtbank en de verwachtingen die bij de terbeschikkinggestelde waren gewekt.

Het hof oordeelde dat de opvatting van de rechtbank over de maximale duur van de terbeschikkingstelling onjuist was. Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, dat de maximale duur van de terbeschikkingstelling regelt, was gewijzigd, waardoor de terbeschikkingstelling met voorwaarden in deze zaak tot negen jaar kon duren. Het hof concludeerde dat de wetswijziging geen verandering in de regels van het sanctierecht met zich meebracht en dat de terbeschikkingstelling kon worden verlengd, ondanks de verwachtingen die bij de terbeschikkinggestelde waren gewekt.

De terbeschikkinggestelde had zich in de afgelopen jaren wisselend opgesteld en er waren zorgen over zijn gedrag, met name in relatie tot vrouwen. De reclassering had geadviseerd om de maatregel met twee jaar te verlengen, maar het hof besloot om de terbeschikkingstelling met slechts één jaar te verlengen, om de ontwikkelingen rondom de terbeschikkinggestelde op kortere termijn te kunnen toetsen. Het hof benadrukte dat de veiligheid van anderen voorop staat en dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen tegen mogelijke recidive.

Uitspraak

TBS P16/0278
Beslissing d.d. 22 september 2016
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
onder begeleiding van Reclassering Nederland,
verblijvende [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2016, houdende niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2012, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd;
- de voortgangsverslagen toezicht van de Reclassering Nederland [afdeling] van 1 september 2014, 29 oktober 2014, 6 februari 2015, 10 juni 2015, 21 juli 2015, 20 november 2015, 12 februari 2016 en 6 mei 2016;
- de pro justitia rapportage van psychiater drs. K.N. Broek, gedateerd 18 mei 2016;
- het verlengingsadvies van de Reclassering Nederland [afdeling] van 27 mei 2016;
- de pro justitia rapportage van GZ-psycholoog drs. A.J. Klumpenaar, gedateerd 6 juni 2016;
- de vordering van de officier van justitie, gedateerd 6 juni 2016;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de officier van justitie van 13 juli 2016;
- de memorie van appel van de officier van justitie, ingekomen op 26 juli 2016;
- de aanvullende informatie van de Reclassering Nederland [afdeling] van 2 september 2016, met als bijlage het 16e voortgangsverslag toezicht periode 14 april 2016 t/m 13 juli 2016 alsmede de risicotaxatie, uitgevoerd door Trajectum, d.d. 24 juni 2016;
- de pleitnota van de raadsman, overgelegd ter zitting.
Het hof heeft ter zitting van 8 september 2016 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, en de advocaat-generaal mr. M.J.M. van der Mark.

Overwegingen:

Het advies van de reclassering van 27 mei 2016
Kernproblematiek
De terbeschikkinggestelde is een zwakbegaafde man bij wie sprake is van pedofilie van het niet-exclusieve type: de terbeschikkinggestelde heeft ook, en vooral, seksuele gevoelens voor volwassen vrouwen. Bovendien heeft de pedofilie zich beperkt tot de incestsituatie. Het is van groot belang om de pedofiele gedragingen van de terbeschikkinggestelde te duiden in de juiste context. Seks en seksuele verlangens lijken voor hem sterk de functie van een spanningsregulerend mechanisme te hebben. Bij oplopende draaglast, tegenover de beperkte draagkracht van de terbeschikkinggestelde, neemt zijn verlangen naar seks en zijn seksuele gedrag (in de vorm van masturberen en het opzoeken van seksueel contact met een ander) toe. Zijn seksuele verlangen lijkt in deze een diffuus karakter te hebben waarbij hij geneigd is de makkelijkste weg te kiezen. Het aangaan van een seksuele relatie met zijn stiefdochter lijkt dan eerder de uiting van het acting out van seksuele driften voortkomend uit niet te reguleren spanningen, dan dat het gaat om een pedofiele neiging in engere zin. De diagnose hyperseksuele stoornis, als formele term voor seksverslaving, is een diagnose die al geruime tijd ter discussie staat. Behalve aan de diagnose pedofilie van het niet-exclusieve type zou met name aandacht moeten worden besteed aan de neiging van de terbeschikkinggestelde om spanningen om te zetten in seksuele driften en hyperseksueel gedrag.
Recidivegevaar
De risico-inschatting ten aanzien van seksueel gewelddadig gedrag binnen de huidige context is laag tot matig. Bij een beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt het recidiverisico op korte termijn als laag en voor de middellange termijn en lange termijn als hoog ingeschat.
Voortgang
De terbeschikkinggestelde heeft zich de afgelopen twee jaar wisselend opgesteld. Tijdens de behandeling stelde hij zich overwegend meewerkend op en wat betreft de tijd buiten de behandeling ging hij regelmatig de strijd aan. De terbeschikkinggestelde had gevoelens van angst en bezorgdheid over zijn toekomst, zijn relatie en over hoe de reclassering en het behandelteam hiermee zouden omgaan. De stress die hieruit voortkwam, zorgde bij hem voor spanningen. Deze spanningen zorgden soms voor irritaties en conflicten met medepatiënten en met begeleiding. Tijdens die incidenten kon de terbeschikkinggestelde bozig, dreigend en verbolgen reageren. Op andere momenten werd hij emotioneel en bleek dat de stress werd veroorzaakt door angst, bezorgdheid en ook achterdocht. Ook op deze momenten leek de terbeschikkinggestelde het lastig te vinden om naar zijn eigen aandeel te kijken. Vanaf begin 2015 heeft de reclassering meer en meer rekening gehouden met de aanname dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden van de terbeschikkinggestelde zou eindigen op 1 juli 2016. De terbeschikkinggestelde is buiten de muren van Trajectum gaan wonen en zijn verloven zijn snel uitgebreid. De begeleiding wat betreft de nazorg is uiteindelijk gericht op zelfstandig wonen met ambulante forensische begeleiding.
Advies
De reclassering is steeds uitgegaan van de aanname dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden na maximaal vier jaar zou eindigen. De laatste periode, sinds de verhuizing van 12 februari 2016, heeft de reclassering meer grensoverschrijdend gedrag gesignaleerd. Zo ontving de reclassering op 18 april 2016 een e-mail van Trajectum waarin zorgen over de terbeschikkinggestelde werden geuit. De terbeschikkinggestelde zou continue naar contacten met vrouwen zoeken en weinig inzicht tonen in het eigen handelen. Op 25 mei 2016 ontving de reclassering van de behandelverantwoordelijke een omschrijving van de kernproblematiek en de gevolgen met betrekking tot verdere begeleiding. Uit deze omschrijving komt naar voren dat zich de afgelopen periode situaties hebben voorgedaan waarin de terbeschikkinggestelde contacten is aangegaan met (kwetsbare) vrouwen. Met name bij stress lijkt deze neiging steeds meer aanwezig te zijn. Door de behandeling bij Trajectum heeft de terbeschikkinggestelde enig probleeminzicht gekregen, maar hij kan hier onvoldoende naar handelen. Hij blijft gericht op contacten met vrouwen en heeft grote moeite om hierin de grenzen te bepalen.
Vlak voor de vermeende einddatum van de maatregel van 13 juli 2016 is de reclassering geïnformeerd over de mogelijkheid van verlenging van de maatregel van terbeschikking-stelling met voorwaarden. Gezien de problematiek van de terbeschikkinggestelde is de reclassering van mening dat de behandelduur onvoldoende is gebleken om voldoende (gedrags)verandering te bewerkstelligen. De terbeschikkinggestelde heeft een groot aantal behandelingen gevolgd, maar het blijft voor hem moeilijk het geleerde op alle momenten in de praktijk te brengen. Zodra hij wordt aangesproken op zijn gedrag, “nee” te horen krijgt of als hij wordt gevraagd zich in te leven in de andere partij, wordt er vooral een man gezien die externaliseert, bagatelliseert en zich als slachtoffer opstelt. Dit leidt met enig regelmaat tot conflicten, strijd en confrontaties, met zowel medepatiënten, personeel van Trajectum als de reclassering. De laatste periode is er meer grensoverschrijdend gedrag gesignaleerd. Het zorgelijke daarbij is dat het de terbeschikkinggestelde ontbreekt aan zelfinzicht in dezen. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden met twee jaar te verlengen.
Uit het 16e voortgangsverslag, betreffende de periode 14 april 2016 t/m 13 juli 2016, van de reclassering blijkt dat de contacten die de terbeschikkinggestelde aangaat en onderhoudt vrouw-gericht zijn te noemen. Hij heeft enkele bekenden waarmee hij belt en/of berichten stuurt per WhatsApp of Facebook en dit zijn over het algemeen vrouwen. Ook heeft hij contact met een vrouwelijke patiënt van een andere afdeling. Wat zijn bedoeling is met deze contacten is niet helemaal duidelijk. De terbeschikkinggestelde zegt dat hij behoefte heeft aan vrouwelijke aandacht en dat de aandacht van zijn vriendin onvoldoende is. Wel geeft hij aan dat deze aandacht niet seksueel gericht is, terwijl de gesprekken soms “op het randje” balanceren. Op 24 juni 2016 heeft de terbeschikkinggestelde kenbaar gemaakt dat hij via WhatsApp contact heeft gehad met een minderjarig meisje van zestien jaar. Dit contact heeft hij opgedaan via zijn vriendin. De terbeschikkinggestelde heeft verteld dat hij dit contact is aangegaan in het kader van “oefenen” met contacten (met minderjarigen). De terbeschikkinggestelde vindt dat hij goed heeft gehandeld door het meisje te begrenzen nadat zij seksueel getinte opmerkingen had gemaakt. Samen met de terbeschikkinggestelde is het gesprek geanalyseerd en in het contact valt op dat de communicatie vrij snel richting seksueel getinte opmerkingen gaat. Ook valt op dat het meisje in kwestie op een gegeven moment bijna geen contact meer met de terbeschikkinggestelde zoekt, maar dat laatstgenoemde steeds het contact blijft zoeken. De reclassering interpreteert dit gedrag als grooming en delict gerelateerd, waarbij de terbeschikkinggestelde een contact aangaat met een minderjarig meisje en daarbij de grenzen opzoekt. De reclassering ziet dit als zorgelijk gedrag.
Uit het aanvullend advies van de reclassering van 2 september 2016 blijkt dat bij een beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden het recidiverisico ten aanzien van seksueel gewelddadig gedrag voor de middellange termijn en lange termijn nog altijd als hoog wordt ingeschat. Eerder werd gesteld dat het risico binnen de huidige context laag tot matig werd ingeschat. Gelet op het onlangs gesignaleerde delict gerelateerd gedrag, namelijk het contact met het minderjarige meisje, concludeert de reclassering dat er binnen de huidige kaders een hoger recidiverisico is dan eerder aangegeven. De reclassering is van mening dat de terbeschikkinggestelde ondersteuning en een duidelijke structuur nodig heeft om goed te kunnen functioneren. Hij beschikt wel over probleeminzicht (in theorie), maar is niet in staat hiernaar te handelen. Ondanks dat hij een vriendin heeft, zoekt hij toch contact met andere vrouwen. De terbeschikkinggestelde lijkt bang om alleen te zijn en hij heeft veel behoefte aan aandacht. In het contact met vrouwen is hij gericht op seksualiteit. De terbeschikkinggestelde ziet daarbij niet in dat zijn gedrag ten opzichte van vrouwen grensoverschrijdend is.
Het psychiatrisch rapport van drs. K.N. Broek (advies over de wenselijkheid van verlenging)
Psychiater Broek heeft vermeld dat er geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden omdat de terbeschikkinggestelde niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De psychiater heeft daardoor de gestelde vraagstelling niet kunnen beantwoorden en onthoudt zich van een advies.
Het psychologisch rapport van drs. A.J. Klumpenaar (advies over de wenselijkheid van verlenging)
Psycholoog Klumpenaar heeft aangegeven dat de terbeschikkinggestelde niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hierdoor heeft de psycholoog de gestelde vraagstelling niet kunnen beantwoorden en onthoudt zich van een advies.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is bij de Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, onder andere in die zin gewijzigd dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden in plaats van vier jaren negen jaren mag duren. Volgens de overgangsregeling in deze wet heeft deze wetswijziging geen gevolgen voor personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, onherroepelijk is opgelegd. De wet is op 1 september 2010 in werking getreden. Nu het veroordelend vonnis op 27 juni 2012 is gewezen, mag de terbeschikkingstelling in de onderhavige zaak negen jaar duren. Derhalve stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1404.
Ten tijde van de eerste verlengingszitting waren er geen aanwijzingen dat de maatregel van de terbeschikkingstelling met voorwaarden langer zou gaan duren dan vier jaar. Het ging goed met de terbeschikkinggestelde. Ook de officier van justitie verkeerde toen in de veronderstelling dat de opgelegde maatregel de duur van vier jaar niet zou overschrijden. De reclassering geeft in het advies van 27 mei 2016 echter aan van mening te zijn dat de behandelduur onvoldoende is gebleken om voldoende gedragsverandering te bewerkstelligen en heeft geadviseerd de maatregel met twee jaar te verlengen. Het recidiverisico bij beëindiging van de maatregel voor de middellange termijn en lange termijn wordt nog steeds als hoog ingeschat. Dit was de situatie voorafgaand aan de melding van het incident op 12 juli 2016, waarbij de terbeschikkinggestelde (seksueel)contact heeft gezocht met een 16-jarig meisje. De maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging eist. Beveiliging van de maatschappij is daarmee een van de doelen van de maatregel. De rechtbank heeft overwogen dat er bij de terbeschikkinggestelde de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de aan hem opgelegde maatregel de duur van vier jaar niet zou overschrijden. De rechtbank heeft daarbij echter de beveiliging van de maatschappij niet meegewogen in zijn oordeel. Bij de afweging van genoemde belangen moet hier - gelet op de nieuwe rapportage en het eerder genoemde incident - de beveiliging van de maatschappij zwaarder wegen dan het belang van de terbeschikkinggestelde. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden met twee jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er hier sprake is van
de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden met een maximale duur van vier jaar zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het veroordelend vonnis van 27 juni 2012 waar de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden expliciet heeft opgelegd voor de maximale duur van vier jaar. Ook het openbaar ministerie heeft toentertijd betoogd dat het oude recht moet worden toegepast. Als het openbaar ministerie vond dat de rechtbank tot een onjuist vonnis is gekomen, stond de weg van het hoger beroep open. Wellicht was de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ1404) waaraan het openbaar ministerie refereert dan gewezen in deze zaak. Het genoemde arrest van de Hoge Raad ziet echter op de oplegging en niet op een vordering tot verlenging. De juridische discussie moet dus niet eindigen met een verwijzing naar dit arrest, maar daarmee beginnen. Ten tijde van de eerste verlenging (in 2014) heeft de verdediging verzocht de maatregel met een jaar te verlengen. Het openbaar ministerie heeft zich daartegen verzet met het standpunt dat, gelet op het vonnis uit 2012, deze maatregel maximaal één keer kon worden verlengd. Het openbaar ministerie vreesde bij een verlenging met een jaar niet te worden ontvangen in een (eventuele) tweede vordering tot verlenging om ook het laatste jaar van de maximaal vier jaar ten uitvoer te leggen. Het openbaar ministerie had toen echter al het standpunt kunnen innemen dat het opleggingsvonnis onjuist was gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 2013. Dat is niet gebeurd. Nu ligt er een onherroepelijk vonnis waarin is bepaald dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de duur van maximaal vier jaar is opgelegd. Die vier jaren zijn voorbij en daarmee is de maatregel inmiddels van rechtswege geëindigd.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat deze in strijd is met het bij de terbeschikkinggestelde opgewekte vertrouwen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de discussie over de verhouding en ruimte tussen de “opleggingsrechter” en de “verlengingsrechter”. Het hof heeft na de uitspraak van het EHRM in de zaak Van der Velden tegen Nederland van 31 juli 2012 voor de lijn gekozen dat het niet aan de verlengingsrechter is om door interpretatie van de uitspraak van de opleggingsrechter alsnog toe te komen aan een ongemaximeerde terbeschikkingstelling. Weliswaar heeft de Hoge Raad (12 februari 2013, NJ 2013/161) hier vervolgens de lijn van de redelijke voorzienbaarheid geïntroduceerd, maar dit kan in de onderhavige casus niet naar analogie worden toegepast. Allereerst ziet de Van der Velden problematiek op de terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege in combinatie met het voorschrift van artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering. In het onderhavige geval gaat het om een terbeschikkingstelling met voorwaarden hetgeen deze verlengingsvordering niet voorzienbaar maakt. Voorts is een terbeschikkingstelling met voorwaarden, in tegenstelling tot een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, per definitie gemaximeerd. Ten slotte laat het vonnis van 2012 niets aan duidelijkheid of interpretatie te wensen over. Onder deze omstandigheden was het voor de terbeschikkinggestelde niet in redelijkheid voorzienbaar, zelfs volstrekt onvoorzienbaar dat de onderhavige vordering tot verlenging zou worden gedaan. De raadsman heeft ter ondersteuning van dit standpunt verwezen naar de gang van zaken bij de verlengingszitting in 2014. De onderhavige vordering is in strijd met dat opgewekte vertrouwen en stuit daarop af.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank Amsterdam heeft de terbeschikkinggestelde bij - onherroepelijk geworden - vonnis van 27 juni 2012 veroordeeld ter zake van 1) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, gepleegd in de periode 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2010; 2) mishandeling, gepleegd op 25 april 2011; 3 en 4) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 9 januari 2011 respectievelijk 21 oktober 2010, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd, onder het stellen van vijftien voorwaarden.
Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is bij de Wet van 1 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (Aanpassingen tbs met voorwaarden), Stb. 2010, 270, welke wet in werking is getreden op 1 september 2010 (Stb. 2010, 308), onder andere in die zin gewijzigd dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden in plaats van vier jaren negen jaren mag duren. Ingevolge Artikel V van die wet heeft deze wijziging geen gevolgen voor personen aan wie de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, onherroepelijk is opgelegd. Deze overgangsbepaling heeft tot gevolg dat, nu voornoemd vonnis na inwerkingtreding van de wetswijziging is gewezen, de terbeschikkingstelling met voorwaarden in de onderhavige zaak negen jaar mag duren. De officier van justitie is gelet hierop in beginsel ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
De rechtbank heeft echter in haar vonnis van 27 juni 2012 overwogen dat de wetswijziging een verandering van sanctierecht ten nadele van de terbeschikkinggestelde inhoudt omdat de terbeschikkingstelling met voorwaarden langer kan duren en de op te leggen voorwaarden direct uitvoerbaar kunnen worden verklaard. Onder verwijzing naar artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), met name het arrest Scoppola tegen Italië, EHRM 17 september 2009, LJN BK 6009, heeft de rechtbank overwogen dat de voor de terbeschikkinggestelde gunstigste sanctiebepaling moet worden toegepast als de wet na het plegen van het feit is veranderd, en geconcludeerd - in weerwil van de overgangsbepaling - dat de terbeschikkingstelling in de onderhavige zaak maximaal vier jaren mag duren. Dit is niet in het dictum opgenomen. De officier van justitie heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
De opvatting van de rechtbank in haar vonnis van 27 juni 2012 met betrekking tot de maximale duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in de onderhavige zaak is onjuist. Artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht betreft de maximale duur van de - op vordering van het openbaar ministerie door de verlengingsrechter te bepalen - tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling. Voornoemde wetswijziging, waarbij die maximale duur wat betreft de terbeschikkingstelling met voorwaarden is gewijzigd, kan dan ook niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging en brengt dus geen verandering in de regels van het sanctierecht. Ook overigens is artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing, aangezien deze bepaling zich beperkt tot lopende vervolgingen. Daarvan is bij verlenging van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijk opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling geen sprake. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is dus niet van belang of de nieuwe regeling van art. 38e van het Wetboek van Strafrecht gunstiger is voor de terbeschikkinggestelde of niet (vgl HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1404).
De rechtbank heeft ondanks het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 in haar verlengingsbeslissing van 22 juli 2014 op de opvatting in het vonnis van 27 juni 2012 voortgeborduurd en heeft - ervan uitgaande dat de maatregel als gevolg van die opvatting slechts één keer kon worden verlengd - de terbeschikkingstelling verlengd met twee jaar. In de beslissing waarvan beroep heeft de rechtbank weliswaar geconstateerd dat de rechtbank bij het opleggen van de maatregel het nieuwe recht had moeten toepassen, maar is zij van oordeel dat, gelet op het vonnis van 27 juni 2012 en de verlengingsbeslissing van 22 juli 2014, bij de terbeschikkinggestelde de objectief gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de aan hem opgelegde maatregel de duur van vier jaar niet zou overschrijden. Zij acht het indienen van een vordering tot verlenging daarmee in strijd en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in die vordering.
Bij de terbeschikkinggestelde kan door hetgeen met betrekking tot de duur van de maatregel in het vonnis van 27 juni 2012 is overwogen de verwachting zijn ontstaan dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden in zijn geval maximaal vier jaren zou duren. Naar het oordeel van het hof kan in ieder geval die verwachting in objectieve zin niet meer of langer, althans niet onverkort, hebben bestaan na het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013. Hierbij is van belang dat niet de opleggingsrechter maar uitsluitend de verlengingsrechter gaat over de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling. Voor zover thans nog kan worden gesproken van enig rechtens relevante verwachting bij de terbeschikkinggestelde op een niet verdere verlenging van de maatregel, ziet het hof daarin geen aanleiding om thans verlenging van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet mogelijk te achten. Het hof stelt daarbij voorop dat de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd en verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging eist. Beveiliging van de maatschappij is daarmee een van de doelen van de maatregel. Bij een afweging van de eventuele rechtens relevante verwachting bij de terbeschikkinggestelde tegen het belang dat met het voornoemde doel wordt nagestreefd, moet naar het oordeel van het hof het laatste genoemde belang zwaarder wegen. Hierbij neemt het hof ook in aanmerking dat uit de risicotaxatie van Trajectum van 24 juni 2016 naar voren komt dat de risico-inschatting op grond van recidiverisico buiten de context van de terbeschikkingstelling met voorwaarden op de middellange termijn (zes maanden – drie jaar) en de lange termijn (> drie jaar) als hoog wordt ingeschat, en dat na de zitting bij de rechtbank op 6 juli 2016 een delictgerelateerd incident heeft plaatsgevonden dat op zichzelf voor herhaling van het indexdelict doet vrezen. De uitleg die de terbeschikkinggestelde aan zijn gedrag heeft gegeven acht het hof gelet op de gang van zaken en vooral op de inhoud van de WhatsAppberichten met het 16- jarige meisje niet geloofwaardig. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Het hof zal daarom de beslissing waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.
Indexdelict
De rechtbank Amsterdam heeft de terbeschikkingstelling met voorwaarden bij vonnis van 27 juni 2012 opgelegd ter zake 1) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, gepleegd in de periode 1 januari 2010 tot en met 12 juli 2010 en 3 en 4) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit zijn misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van pedofilie van het niet-exclusieve type. Bij beëindiging van de terbeschikkingstelling wordt de kans op recidive ten aanzien van seksueel gewelddadig gedrag voor de middellange termijn en lange termijn als hoog ingeschat. Eerder heeft de reclassering het recidive risico binnen de huidige context als laag tot matig ingeschat, maar als gevolg van het hierboven weergegeven, onlangs gesignaleerde delict gerelateerde gedrag is volgens de reclassering het recidiverisico binnen de huidige kaders thans hoger dan eerder is aangegeven.
Verlenging terbeschikkingstelling met voorwaarden
Gelet op de advisering, het recidiverisico en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, waaronder met name het hiervoor weergegeven delict gerelateerde incident en het naar aanleiding daarvan gewijzigde standpunt van de reclassering ten aanzien van het recidiverisico, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van anderen verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Het hof zal anders dan de reclassering heeft geadviseerd de terbeschikkingstelling niet met een termijn van twee jaar maar met een termijn van één jaar verlengen omdat het hof het gezien de recente ontwikkelingen gewenst acht dat de verdere ontwikkelingen met betrekking tot de terbeschikkinggestelde en de voortzetting van de terbeschikkingstelling op kortere termijn worden getoetst.

Beslissing

Het hof:
Verklaarthet openbaar ministerie
ontvankelijkin zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2016 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Verlengtde terbeschikkingstelling met een termijn van
één jaar.
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. L.J. Bosch als raadsheren,
en drs. R. Poll en dr. I. Troost als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 22 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.