Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 35 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz). Verzoekster, die gedwongen was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, verzocht om een schadevergoeding van in totaal € 40.000,- wegens immateriële schade, extra kosten voor zorg na haar thuiskomst en kosten van rechtsbijstand. De rechtbank Gelderland had eerder het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 700,- dat was toegewezen op basis van artikel 28 van de Wet Bopz.
Het hof oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om een contra-expertise was afgewezen, wat in strijd was met artikel 8 lid 6 van de Wet Bopz. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster schade had geleden door de onterechte vrijheidsbeneming. Het hof stelde de schadevergoeding vast op € 19.845,- voor immateriële schade, gebaseerd op de richtlijnen voor onterechte vrijheidsbeneming. Daarnaast werd een bedrag van € 5.000,- toegekend voor de kosten van rechtsbijstand, terwijl de overige verzoeken van verzoekster werden afgewezen.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het afwijzen van verzoeken om contra-expertise in zaken die betrekking hebben op vrijheidsbeneming. Het hof heeft de Staat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de kosten van beide instanties, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.