In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een navorderingsaanslag in het recht van successie. De belanghebbende, erfgenaam van de overleden [A], had een navorderingsaanslag van € 100.925 ontvangen van de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank Gelderland had eerder de navorderingsaanslag vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. De kern van het geschil was of de Inspecteur de navorderingsaanslag terecht had opgelegd, gezien de onbeperkte navorderingstermijn die in artikel 66, lid 3, van de Successiewet 1956 is opgenomen. Het Hof oordeelde dat de navorderingsbevoegdheid niet herleefde, omdat deze op 1 januari 2012 reeds was vervallen. De wetgever had geen terugwerkende kracht aan de nieuwe regeling verleend, waardoor de Inspecteur niet kon navorderen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Tevens werd het incidentele hoger beroep van de belanghebbende behandeld, waarin zij een hogere proceskostenvergoeding eiste. Het Hof oordeelde dat de toegepaste wegingsfactor van 1 door de rechtbank juist was, gezien de niet-bewerkelijke aard van de zaak. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 496.