In deze zaak gaat het om de beëindiging van een pachtovereenkomst tussen pachters en verpachters. De pachters exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf van ongeveer 25 hectare en hebben geen functie buiten de landbouw. Het hof oordeelt dat de pachters een normale bedrijfsvoering hebben die gericht is op winst, ondanks dat de winst fiscaal bescheiden is. De verpachters hebben de pachtovereenkomst opgezegd, maar het hof oordeelt dat de beëindiging niet gerechtvaardigd is. De pachters hebben hun betalingsachterstand inmiddels voldaan en de belangenafweging valt in hun voordeel uit. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer en wijst de vordering tot beëindiging van de pachtovereenkomst af. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof veroordeelt de verpachters in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 2.193,19.