In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een bewijsopdracht en de beoordeling van een nieuwe grief die door [appellant] is ingediend. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 15 september 2015 bepaald dat [appellant] de gelegenheid krijgt om aanvullend tegenbewijs te leveren. [appellant] stelt dat hij niet is veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde], maar voor het bedreigen van een politieagent. Het hof constateert echter dat deze stelling nieuw is en niet eerder is ingediend in de procedure. De rechtbank had eerder vastgesteld dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde] op 28 januari 2010. Het hof wijst erop dat [appellant] zijn grieven bij de memorie van grieven had moeten ontwikkelen en dat hij geen redenen heeft aangevoerd om van deze strakke regel af te wijken. Het hof oordeelt dat [appellant] tekort is geschoten in zijn verplichting om het hof te informeren over het strafvonnis en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet op tegenspraak is veroordeeld. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] inderdaad is veroordeeld voor bedreiging van [geïntimeerde]. Het hof stelt [appellant] in de gelegenheid om aanvullend tegenbewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol voor bewijslevering. Het hof benadrukt dat [appellant] het vonnis in het geding moet brengen en dat hij zijn getuigen en verhinderdata tijdig moet opgeven.