ECLI:NL:GHARL:2016:5854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.141.531/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewijsopdracht en nieuwe grief in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een bewijsopdracht en de beoordeling van een nieuwe grief die door [appellant] is ingediend. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 15 september 2015 bepaald dat [appellant] de gelegenheid krijgt om aanvullend tegenbewijs te leveren. [appellant] stelt dat hij niet is veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde], maar voor het bedreigen van een politieagent. Het hof constateert echter dat deze stelling nieuw is en niet eerder is ingediend in de procedure. De rechtbank had eerder vastgesteld dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde] op 28 januari 2010. Het hof wijst erop dat [appellant] zijn grieven bij de memorie van grieven had moeten ontwikkelen en dat hij geen redenen heeft aangevoerd om van deze strakke regel af te wijken. Het hof oordeelt dat [appellant] tekort is geschoten in zijn verplichting om het hof te informeren over het strafvonnis en dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet op tegenspraak is veroordeeld. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellant] inderdaad is veroordeeld voor bedreiging van [geïntimeerde]. Het hof stelt [appellant] in de gelegenheid om aanvullend tegenbewijs te leveren en verwijst de zaak naar de rol voor bewijslevering. Het hof benadrukt dat [appellant] het vonnis in het geding moet brengen en dat hij zijn getuigen en verhinderdata tijdig moet opgeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.141.531/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/07/194832 / HZ ZA 12-50)
arrest van 19 juli 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J. de Haan, kantoorhoudend te Grave,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudend te Deventer.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 september 2015 hier over.
1.2
[appellant] heeft een akte genomen. [geïntimeerde] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het hof heeft in genoemd tussenarrest bepaald dat [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld om aanvullend tegenbewijs te leveren en dat [appellant] bij akte het strafvonnis tegen hem in het geding dient te brengen.
2.2
[appellant] heeft aangegeven dat hij daartoe (nog) niet in staat is. Volgens hem is hij, anders dan het hof heeft overwogen, niet veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde] , maar voor het bedreigen van een politieagent.
2.3
Het hof stelt vast dat dit betoog van [appellant] nieuw is. Noch in eerste aanleg noch in appel (tot aan de laatste) akte heeft [appellant] het standpunt ingenomen dat hij niet is veroordeeld voor het bedreigen van [geïntimeerde] , maar voor het bedreigen van een ander. De rechtbank heeft vastgesteld (r.o. 2.8 van het vonnis van 3 april 2013) dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld voor een op 28 januari 2010 gepleegde verbale bedreiging van [geïntimeerde] . Tegen deze vaststelling heeft [appellant] geen grief gericht. De nieuwe stelling van [appellant] behelst een
nieuwe grief. Gelet op de 'in beginsel strakke regel' dient een appellant zijn grieven bij de memorie van grieven te ontwikkelen. [appellant] heeft niets gesteld waaruit volgt dat op die regel in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zodat het hof dit betoog van [appellant] - dat zich overigens op geen enkele wijze verhoudt tot hetgeen in de procedure is gebleken over de strafzaak - buiten beschouwing zal laten.
2.4
[appellant] heeft aangevoerd dat hij niet beschikt over het strafvonnis. Het hof acht dat merkwaardig, nu het vonnis [appellant] betreft en [appellant] op grond van dit vonnis gehouden is een taakstraf te verrichten. Hij moet het vonnis, dat definitief is, dan ook hebben ontvangen. Al in de memorie van grieven, van juli 2014, heeft [appellant] aangekondigd het vonnis en het strafdossier op te hebben gevraagd. In het tussenarrest heeft het hof [appellant] opgedragen het vonnis in het geding te brengen. [appellant] kon er vervolgens niet mee volstaan aan te geven dat hij het vonnis nog niet had ontvangen. Van hem had, minst genomen, verlangd mogen worden dat hij gedocumenteerd zou aangeven wanneer hij het vonnis had aangevraagd, bij wie, of hij enige reactie had ontvangen, zo ja welke en zo nee, of hij heeft aangedrongen op een reactie. [appellant] is dan ook tekortgeschoten in de op hem rustende verplichting het hof te informeren.
2.5
Van [appellant] had in elk geval verwacht mogen worden dat hij antwoord had gegeven op de door het hof opgeworpen vraag of hij bij tegenspraak strafrechtelijk is veroordeeld. Om die vraag te kunnen beantwoorden, hoefde hij niet te beschikken over het vonnis. Indien [appellant] al heeft willen stellen dat hij niet op tegenspraak strafrechtelijk is veroordeeld wegens bedreiging van [geïntimeerde] , heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd.
2.6
De slotsom is dat het hof ervan uitgaat dat [appellant] bij vonnis op tegenspraak, dat inmiddels onherroepelijk is geworden, in elk geval is veroordeeld voor bedreiging van [geïntimeerde] . Daarmee heeft [geïntimeerde] , behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, bewezen dat [appellant] hem heeft bedreigd. Het hof zal [appellant] tot dat tegenbewijs toelaten.
2.7
Het hof wijst [appellant] erop dat hij nog steeds dient te voldoen aan de opdracht van het hof het vonnis in het geding te brengen. Indien hij daarin nalatig blijft kan het hof daaraan de conclusies verbinden die het geraden acht, bijvoorbeeld voor wat betreft de waardering van het bewijs omtrent de mishandeling.
2.8
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor (tegen)bewijslevering door [appellant] . Het merkt daarbij op dat [appellant] weliswaar, op grond van de hem in het tussenarrest gegeven instructie, zijn verhinderdata heeft opgegeven, maar die deze niet meer actueel zijn.

3.De beslissingHet gerechtshof,alvorens verder te beslissen:stelt [appellant] in de gelegenheid aanvullend tegenbewijs te leveren tegen het door de rechtbank bewezen geachte feit dat hij, [appellant] , [geïntimeerde] op 28 januari 2010 heeft mishandeld;stelt [appellant] in de gelegenheid tegenbewijs te leveren, tegen het dwingend bewijs dat hij, [appellant] , [geïntimeerde] op 28 januari 2010 heeft bedreigd;bepaalt dat, indien [appellant] bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door hem vast te stellen dag en tijdstip;bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdata van beide partijenen hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum dinsdag2 augustus 2016, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een van beide partijen ontbreekt) vaststelt;bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I.F. Clement en door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
19 juli 2016.