ECLI:NL:GHARL:2016:7126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
15/01048
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking pizzeria houdt stand; niet voldaan aan de administratieplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de informatiebeschikking van de Inspecteur vernietigd voor het jaar 2010, omdat belanghebbende, een pizzeria, volgens de rechtbank aan zijn administratie- en bewaarplicht had voldaan. De Inspecteur was het hier niet mee eens en stelde dat belanghebbende in 2010 niet voldeed aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De zaak betreft belastingaanslagen in de inkomstenbelasting, loonheffingen en omzetbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2010.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat hij geen betrouwbare kasadministratie voerde en belangrijke gegevens niet had bewaard. De Inspecteur had vastgesteld dat er aanzienlijke gebreken waren in de administratie, waaronder het niet bewaren van primaire aantekeningen van bestellingen en dagelijkse omzetten, en het ontbreken van een inkoop- en voorraadadministratie. Tijdens de zitting bij het Hof werd bevestigd dat belanghebbende de door de Inspecteur geconstateerde gebreken niet betwistte.

Het Hof oordeelde dat de gebreken in de administratie van belanghebbende dermate ernstig waren dat deze niet voldeed aan de eisen van de AWR. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. De informatiebeschikking van de Inspecteur werd bevestigd, evenals de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast. De uitspraak werd gedaan op 6 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 15/01048
uitspraakdatum:
6 september 2016
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Midden & Kleinbedrijf Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2015, nummer LEE 12/2994, in het geding tussen
[X] h.o.d.n. [Y]te [Z] (hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Ten aanzien van belanghebbende is met betrekking tot op te leggen belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de loonheffingen (hierna: LH) en de omzetbelasting (hierna: OB) voor de jaren 2008 tot en met 2010 een informatiebeschikking genomen.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juni 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de bestreden informatiebeschikking vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2010, de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door [D] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, geboren [in] 1961, drijft sinds het jaar 2007 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming exploiteert een pizzeria en steakhouse genaamd “ [Y] ”, gevestigd te [Z] (hierna: de pizzeria).
2.2
De pizzeria is een afhaal- en bezorgrestaurant. Ter plekke kan niet worden gegeten.
2.3
Belanghebbende heeft in de pizzeria een kassa van het merk Olympia Cm 726 in gebruik. Dit type kassa heeft één kassarol. Klanten krijgen geen bon mee vanuit deze kassa. Als klanten een bon willen, schrijft belanghebbende afzonderlijk een bon uit. De kassa kent voorts geen omzetgroepen. In de jaren 2008 tot en met 2010 kon bij de pizzeria niet met pin worden betaald.
2.4
In de jaren 2008 tot en met 2010 kunnen bij de pizzeria op de volgende manieren producten worden besteld:
a. Klanten komen binnenlopen, bestellen het eten ter plekke en nemen het mee;
b. Klanten bestellen telefonisch en halen het eten af;
c. Klanten bestellen telefonisch en laten het eten bezorgen;
2.5
De bij 2.4 vermelde bestellingen worden bij de pizzeria op de volgende wijze geadministreerd:
- Bij bestellingen genoemd onder 2.4a en 2.4b wordt de bestelling op een briefje genoteerd. Dit briefje gaat naar de kok (hierna: de koksbon) en komt weer terug als de bestelling klaar is. Het bedrag wordt na het afrekenen met de klant aangeslagen op de kassa en de koksbon wordt weggegooid.
- Bij bestellingen genoemd onder 2.4c worden er twee bonnen (origineel en doorslag) uitgeschreven en een briefje voor de kok. De bonnen zijn niet genummerd. Het briefje voor de kok wordt weggegooid nadat de bestelling gereed is. De originele bon gaat mee met de bezorger en de doorslag blijft bij belanghebbende achter. Aan het eind van de dag rekent belanghebbende af met de bezorger op basis van de doorslagen, en slaat hierna de bedragen aan op de kassa. De doorslagen werden door belanghebbende tot 6 mei 2009 niet bewaard.
2.6
Belanghebbende voldoet de lonen voor zijn personeel contant uit de kas.
2.7
Belanghebbende telt aan het eind van de dag de kas en noteert het totaalbedrag in een schrift. In dit schrift staan alleen ontvangsten, geen uitgaven. Belanghebbende vergelijkt het totaal ontvangen bedrag met de omzet volgens de kassarol. Eventuele kassaverschillen worden door belanghebbende niet genoteerd.
2.8
De gegevens uit het bij 2.7 vermelde schrift worden door belanghebbende aangeleverd bij de boekhouder en deze boekt vervolgens de genoteerde bedragen op de grootboekrekening kas. De boekhouder oefent geen controle uit op het kassaldo.
2.9
Belanghebbende betaalt een deel van zijn inkopen via de kas en een deel via de bank. De bonnen van de inkopen verstrekt hij aan zijn boekhouder. De boekhouder boekt de bedragen van deze bonnen op de grootboekrekening “inkopen”.
2.1
Belanghebbende houdt geen voorraadadministratie bij en administreert evenmin eigen gebruik en derving.
2.11
In 2008 en 2009 heeft belanghebbende op een kalender de gewerkte uren van zijn personeel genoteerd. Deze aantekeningen zijn door belanghebbende weggegooid.
2.12
Op 4 april 2009 en 6 mei 2009 heeft de Belastingdienst waarnemingen ter plaatse (hierna: WTP’s) uitgevoerd bij belanghebbende. Hiervan is een rapport opgemaakt met dagtekening 14 mei 2009. De reikwijdte van de WTP’s is als volgt omschreven:
“De bezoeken zijn afgelegd in verband met:
- het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;
- het vaststellen van de identiteit van een aantal in de onderneming kennelijk in loondienst werkzame personen.”
2.13
Het bij 2.12 vermelde rapport vermeldt op pagina 14 het volgende:
“Afspraken
Met de belastingplichtige zijn de volgende afspraken gemaakt:
- dat vanaf 11 mei 2009 de gewerkte uren per dag / per persoon worden vastgelegd op / in een werkrooster;
- dat de bezorgbonnetjes vanaf 6 mei 2009 niet worden weggegooid maar bewaard;
- dat vanaf 11 mei 2009 dagelijks een Z-afslag wordt gemaakt.”
2.14
In juni 2012 is de Belastingdienst begonnen met een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften in de IB/PVV, LH en OB over de periode 2008 tot en met 2010. Van dit onderzoek is geen rapport overgelegd.
2.15
De Inspecteur heeft tijdens de controle de kassarollen en de aanwezige bezorgbonnen ongeordend in één boodschappentas aangeboden gekregen.
2.16
Naar aanleiding van de bij 2.14 vermelde controle heeft de Inspecteur met dagtekening 13 juli 2012 een informatiebeschikking genomen en afgegeven. Deze informatiebeschikking luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
- inkomstenbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010
- loonheffing(en), loonbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010;
- omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010;
is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. (…)
Administratieplicht
Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. (…)
Samengevat zijn de volgende gebreken geconstateerd:
- Er wordt geen kasadministratie gevoerd en er is geen kasboek aanwezig waardoor de aanwezige administratie geen betrouwbare basis is voor de winstberekening;
- Er wordt geen voorraadadministratie gevoerd;
- De vastgestelde brutowinstpercentages van de jaren 2008 tot en met 2010 verschillen onderling onverklaarbaar veel.
- Aantekeningen met betrekking tot eigen gebruik cq derving zijn niet aanwezig.
- Z afslagen zijn grotendeels onleesbaar en niet binnen redelijke termijn controleerbaar. (…)
Bewaarplicht
U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. (…) De volgende onderdelen van uw administratie zijn weggegooid en/of vernietigd, dan wel ontbreken:
- Niet alle inkoopfacturen zijn bewaard gebleven;
- Kladaantekeningen met betrekking tot bestellingen worden niet volledig bewaard;
- Kladbriefjes met betrekking tot de dagelijkse omzet worden niet bewaard;
- Aantekeningen die betrekking hebben op het personeel zijn er niet of zijn niet bewaard gebleven
- Aantekeningen met betrekking tot eigen gebruik cq derving zijn niet aanwezig.
Informatiebeschikking
Ik stel dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan.Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.”
2.17
Belanghebbendes toenmalige gemachtigde [B] heeft bij brief van 2 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn op 16 oktober 2012 door de Inspecteur gehoord.
2.18
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2012 belanghebbendes bezwaren tegen de informatiebeschikking afgewezen. De uitspraak op bezwaar vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“De Z-afslagen stemmen niet overeen met de Grand-total bedragen.
Het Grand-total bedrag bedroeg op 23 december 2010 € 1.403.793,68
De Z-afslagen van 23 december 2010 tot en met 31 december 2010 bedroegen
(…) € 2.220,40
Dus het Grand-total bedrag per 31 december 2010 zou moeten luiden € 1.406.014,00
Het Grand-total bedrag bedroeg op 1 januari 2009€ 1.038.140,00
Op grond van de Grand-total bedragen zou de omzet over
de jaren 2009 en 2010 in totaal moeten hebben bedragen € 367.874
De verantwoorde omzet bedroeg echter
2009 € 97.930
2010€ 99.065
€ 196.995
Belanghebbende heeft voor dit verschil van € 170.879 geen verklaring kunnen geven. Ik leid uit een en ander af dat de verantwoorde omzet niet klopt.”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft genomen voor zover deze betrekking heeft op het jaar 2010. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende in 2010 heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De informatiebeschikking staat in hoger beroep niet meer ter discussie voor zover deze is genomen met betrekking de jaren 2008 en 2009.
3.2
De Inspecteur beantwoordt de laatstbedoelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
3.3
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren. Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4.2
In een geval als het onderhavige dienen in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR te worden bewaard indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang zijn (vgl. HR 21 maart 2008, nr. 43.966, ECLI:NL:HR:2008:BC7256). Dergelijke detailgegevens vallen in beginsel onder de in artikel 52, eerste lid, van de AWR opgenomen bewaarplicht, omdat met behulp van deze gegevens de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, en die gegevens aldus voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt. Voorts geldt dat geen grond bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen (zie onder meer HR 18 februari 2011, nr. 10/00556, ECLI:NL:HR:2011:BO4376, BNB 2011/143) of indien sprake is van overmacht (vgl. HR 26 juni 2015, nr. 13/04127, ECLI:NL:HR:2015:1740, BNB 2015/179).
4.3
Het Hof stelt in dezen vast dat in de onderneming van belanghebbende, waarin sprake is van uitsluitend contante verkopen, en gegeven de hiervoor – onder 2.3 tot en met 2.10 – beschreven werkwijze, zonder een aansluiting met de in het kassasysteem van belanghebbende ingevoerde detailgegevens en zonder een aansluiting met de geadministreerde goederenstroom, welke administratie ontbreekt, geen afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk is, aangezien immers de totale omzet van belanghebbende slechts valt vast te stellen, indien de volledigheid van de ingevoerde afzonderlijke bestellingen kan worden gecontroleerd. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake was van overmacht.
4.4
Het vorenoverwogene leidt tot de gevolgtrekking dat belanghebbende gehouden is de primaire aantekeningen van de bestellingen en dagelijkse omzetten te bewaren en zijn administratie zodanig in te richten dat de volledigheid en de totstandkoming van de aangegeven omzet te herleiden is. Het Hof volgt belanghebbende derhalve niet in zijn stelling dat de inkoopgegevens in combinatie met in de branche gebruikelijke of gemiddelde winstmarges reeds voldoende inzicht verschaffen.
4.5
De Inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat belanghebbende (ook) in 2010 niet aan de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Belanghebbende heeft, volgens de Inspecteur, in 2010 de primaire aantekeningen van de afhaal- en telefonische bestellingen niet bewaard en vervolgens zijn administratie verdicht, hij heeft kassarollen met Z-afslagen bewaard die deels niet meer leesbaar zijn, hij heeft de kladaantekeningen met betrekking tot de dagelijkse omzet niet bewaard, hij heeft geen inkoop- en voorraadadministratie bijgehouden, noch het eigen gebruik en derving geregistreerd, hij heeft geen werkroosters bewaard en de aantekeningen met betrekking tot de gewerkte uren van het personeel weggegooid. Verder heeft de Inspecteur geconstateerd dat tussen het Grand-total van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 en de aangegeven omzet een onverklaarbaar groot verschil van € 170.879 zit. Ten slotte stelt de Inspecteur dat een bon van [E] van 31 maart 2010 ten bedrage van € 23,02, in het kasboek is verwerkt voor een bedrag van € 2.302, welke fout doorwerkt in het hele jaar 2010.
4.6
Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard niet te bestrijden dat de door de Inspecteur gestelde gebreken in de administratie aanwezig waren voor zover het gaat om het niet bewaren van primaire aantekeningen van de afhaal- en telefonische bestellingen en van de dagelijkse omzet, het niet bijhouden van een inkoop- en voorraadadministratie, het verdichten van de administratie en het niet volledig leesbaar bewaren van de Z-afslagen. Voorts heeft belanghebbende geen verklaring kunnen geven van het hiervoor – onder 4.5 – gegeven verschil in omzet. De enkele stelling dat mogelijk sprake is van foutieve aanslagen op de kassa is, mede gelet op de absolute en relatieve omvang van het geconstateerde, en door belanghebbende niet betwiste, verschil, daartoe onvoldoende.
4.7
De aldus geconstateerde gebreken in de administratie van belanghebbende zijn, naar het oordeel van het Hof, in het licht van het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd reeds dermate ernstig dat niet gezegd kan worden dat belanghebbende zijn administratie in het jaar 2010 overeenkomstig het bepaalde in artikel 52 van de AWR heeft gevoerd, zodat de bestreden informatiebeschikking met betrekking tot de desbetreffende belastingaanslagen over 2010 terecht is afgegeven, en de daaraan gekoppelde sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 6 september 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 september 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.