ECLI:NL:GHARL:2016:8096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.188.064
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duur van partneralimentatie bij ongehuwd samenwonenden en uitleg van vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de duur van de partneralimentatie tussen ongehuwd samenwonenden, die in een vaststellingsovereenkomst afspraken hebben gemaakt over hun alimentatieverplichtingen. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad en hebben op 8 april 1997 een samenlevingscontract ondertekend. In dit contract is bepaald dat de alimentatie eindigt vijf jaar na beëindiging van de samenleving, tenzij er gezamenlijke kinderen zijn. Na de beëindiging van hun relatie in 2012 hebben zij afspraken gemaakt over de partneralimentatie, die zijn vastgelegd in een depotakte en een vaststellingsovereenkomst. De vrouw stelt dat de overeengekomen duur van de partneralimentatie twaalf jaar bedraagt, terwijl de man betoogt dat dit vijf jaar is.

De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de vrouw in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de afspraken tussen partijen onderzocht, inclusief de tekst van de vaststellingsovereenkomst en de communicatie tussen hen. Het hof concludeert dat er geen voldoende bewijs is dat de man heeft ingestemd met een alimentatieverplichting voor de duur van twaalf jaar. De vrouw heeft geen bewijs aangeboden dat de man op de hoogte was van de wettelijke onderhoudsplicht voor gehuwden van twaalf jaar.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat het hoger beroep van de man slaagt en de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd. Het verzoek van de vrouw om de alimentatieduur op twaalf jaar vast te stellen wordt afgewezen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen een relatie hebben gehad en de procedure betrekking heeft op de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.064
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 361830)
beschikking van 11 oktober 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. Schoonderbeek te [plaats2] ,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Huisman te [plaats2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 december 2014, 15 april 2015 en 22 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 maart 2016;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 4 mei 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben op 8 april 1997 hun afspraken vastgelegd in een samenlevingscontract. In artikel 15 van de samenlevingsovereenkomst is, voor zover van belang, bepaald:

Indien op het moment van beëindiging van de samenleving de partners gezamenlijk nakomelingen hebben, verbinden zij zich jegens elkaar een onderhoudsvoorziening te treffen voor de meest gerede partij, welke overeenkomt met een onderhoudsvoorziening die tussen de partners zou gelden als waren zij gehuwd, echter met dien verstande dat het recht op
alimentatie eindigt vijf jaar na het beëindigen van de samenleving of, indien dit tijdstip daarna ligt, het bereiken van de twaalfjarige leeftijd van het jongste kind.
De voldoening aan deze verplichting wordt door de partner aangemerkt als voldoening aan de dringende verplichting moraal en fatsoen.……”.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind1] , geboren op [geboortedatum1] ;
- [kind2] , geboren op [geboortedatum2] , en
- [kind3] , geboren op [geboortedatum3] ,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Partijen hebben na het verbreken van hun samenleving in 2012 onder meer afspraken gemaakt over de partneralimentatie, die zijn vastgelegd in een op 11 juli 2012 ondertekende depotakte op basis van de op 28 juni 2012 ondertekende vaststellingsovereenkomst.
In de vaststellingsovereenkomst van 28 juni 2012 is vermeld:

Partneralimentatie
De samenleving is beëindigd per 1 februari 2012.
Vader en moeder zijn overeengekomen dat zij een onderhoudsvoorziening treffen die
overeenkomt met een onderhoudsvoorziening die tussen de partners zou gelden als waren zij
gehuwd. De voldoening aan deze verplichting wordt door de partners aangemerkt als
voldoening aan de dringende verplichting van moraal en fatsoen.
De gemelde onderhoudsvoorziening is vastgesteld middels de berekening van 26-04-2012 en
21-05-2012. Op basis van de zogenaamde ‘Hof norm’ zou de partneralimentatie vastgesteld kunnen worden op een bedrag van € 327,00 bruto per maand (...). Vader heeft zich bereid verklaard een hoger bedrag aan partneralimentatie te betalen dan het verplichte bedrag ad
€ 327,00 bruto per maand, e.e.a. gebaseerd op de huidige draagkracht van vader, onder de voorwaarde dat het salaris van vader minimaal gelijk blijft aan zijn per datum ondertekening van de onderhavige overeenkomst geldende salaris. (...)
Bij een vastgestelde kinderalimentatie van € 1.000,00 door de vader wordt de partneralimentatie € 2.500,00 bruto per maand.
De partneralimentatie gaat in per 1 juli 2012.
Indien de vader overlijdt is er op dit moment voor de moeder € 8.073,- nabestaandenpensioen verzekerd (opgave mei 2011). De moeder zal nog zelfstandig een overlijdensrisico-
verzekering (ivm beëindigen nabestaandenpensioen) afsluiten. De vader werkt er aan mee dat de moeder binnen 2 maanden na ondertekening van dit ouderschapsplan een dalende
overlijdensrisicoverzekering met een verzekerd bedrag en een minimale duur van 5 jaar (tot
het einde van de alimentatieperiode) op zijn leven afsluit met een aanvangskapitaal van
€ 80.000,00.
(...)
In de depotakte van 11 juli 2012 is dezelfde tekst als hiervoor vermeld opgenomen.
3.4
Bij beschikking van 10 december 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de vrouw in de gelegenheid gesteld zich erover uit te laten of zij van de mogelijkheid gebruik wenste te maken om bewijs te leveren van haar stelling dat de tussen partijen overeengekomen partneralimentatieduur in de depotakte met als bijlage het ouderschapsplan/ vaststellingsovereenkomst twaalf jaar bedraagt.
3.5
Bij beschikking van 15 april 2015 is de vrouw toegelaten tot het leveren van bewijs.
Op 18 augustus 2015 zijn de vrouw en [persoon1] gehoord. Op 29 oktober 2015 is de zaak voortgezet en is de man gehoord.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat de tussen partijen overeengekomen partneralimentatieduur twaalf jaar bedraagt.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de overeengekomen duur van de partneralimentatie.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om voor recht te verklaren dat de tussen partijen overeengekomen partneralimentatieduur twaalf jaar bedraagt alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de man in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft gesteld dat de duur van de partneralimentatieverplichting van de man twaalf jaar bedraagt en heeft de rechtbank verzocht dienovereenkomstig te beslissen. Het ligt ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de weg van de vrouw bewijs van haar stelling te leveren.
5.2
Het hof gaat uit van de navolgende feiten. Partijen leefden ongehuwd samen. Op grond van de wet zou er dan ook geen onderhoudsverplichting jegens elkaar bestaan. Partijen hebben in hun samenlevingsovereenkomst zich jegens elkaar verbonden een onderhoudsvoorziening te treffen voor de meest gerede partij, welke overeenkomt met een onderhoudsvoorziening die tussen partners zou gelden als waren zij gehuwd, met dien verstande dat het recht op alimentatie eindigt vijf jaar na beëindiging van de samenleving.
5.3
Na het verbreken van de relatie hebben partijen de gevolgen daarvan geregeld in een ouderschapsplan/vaststellingsovereenkomst. In het concept daarvan van 11 juni 2012 dat is opgesteld met hulp van mediator [mediator] is ten aanzien van de partneralimentatie opgenomen dat volgens artikel 15 van het samenlevingscontract een onderhoudsvoorziening zal worden getroffen die overeenkomt met een onderhoudsvoorziening die tussen de partners zou gelden als waren zij gehuwd, echter met dien verstande dat het recht op alimentatie eindigt vijf jaar na het beëindigen van de samenleving.
5.4
Na 11 juni 2012 hebben partijen zonder de hulp van de mediator de afspraken in het ouderschapsplan/de vaststellingsovereenkomst verder vastgesteld. In het concept dat de man op 17 juni 2012 elektronisch aan de vrouw heeft gezonden is de onder 5.3 vermelde passage ten aanzien van de partneralimentatie nog opgenomen.
In het concept dat de man op 20 juni 2012 elektronisch aan de vrouw heeft gezonden zijn van voormelde passage de woorden “echter met dien verstande dat het recht op alimentatie eindigt vijf jaar na het beëindigen van de samenleving” doorgestreept.
5.5
In de definitieve vaststellingsovereenkomst, zoals ook gedeponeerd, is omtrent de partneralimentatie opgenomen dat een onderhoudsvoorziening wordt getroffen die overeenkomt met een onderhoudsvoorziening die tussen de partners zou gelden als waren zij gehuwd.
5.6
Partijen verschillen van mening over de uitleg van deze bepaling: volgens de vrouw blijkt hieruit dat de duur van de partneralimentatieverplichting twaalf jaar is, volgens de man is nooit over een duur van twaalf jaar gesproken en moet uitgegaan worden van een duur van vijf jaar.
5.7
De vraag hoe de afspraak tussen partijen moeten worden uitgelegd en of ter zake een leemte bestaat die moet worden aangevuld, kan volgens het hier toepasselijke Haviltex-criterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de op schrift gestelde afspraken. Voor de beant-woording van die vraag komt het immers tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Het gaat dus om de tekst en de (verdere) context, waarin alle omstandigheden van het geval vóór en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van belang zijn (en waarop latere omstandigheden nog hun licht kunnen werpen). Bij het vaststellen van de betekenis van de verklaringen spelen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, die de rechtsverhouding van partijen beheersen, een rol. Op grond daarvan moeten partijen hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (vergelijk HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 565).
5.8
Tussen partijen is niet in geschil dat in alle concepten tot 20 juni 2012 ten aanzien van de partneralimentatie is verwezen naar de tekst van het samenlevingscontract en daarmee naar de termijn van vijf jaar. Mediator [mediator] heeft hierover naar aanleiding van een vraag van de vrouw het volgende geschreven in haar emailbericht van 27 juni 2013:
“We hebben geen eindgesprek meer gehad over de inhoud van het convenant, dus wat jullie exact getekend hebben en of alles bij jullie duidelijk was heb ik niet meer kunnen checken.(…) Na 11-06-2012 zijn jullie je eigen weg gegaan en ik begreep uit een mail van 11-07-12 dat jullie het ouderschapsplan in depot bij een notaris hadden gegeven. (…) In de vaststellingsovereenkomst staat niet expliciet dat de alimentatieperiode beperkt is tot 5 jaar. Echter uit de gespreksverslagen is de intentie van een duur van 5 jaar af te leiden.”.
Het hof leidt hieruit af dat tot 11 juni 2012 tussen partijen enkel is gesproken over een alimentatieverplichting voor de duur van vijf jaar.
5.9
Op 20 juni 2012 is in het concept de verwijzing naar de in het samenlevingscontract vermelde termijn van vijf jaar voor de partneralimentatie geschrapt. Bij de bepaling over de overlijdensrisicoverzekering staat nog wel dat de man eraan meewerkt dat de vrouw een dalende verzekering afsluit met een minimale looptijd van vijf jaar, waarbij tussen haakjes is vermeld: “tot het einde van de alimentatieperiode”. Partijen zijn het erover eens dat zij op of rond 20 juni 2012 gezamenlijk gesproken hebben over de tekst van het concept en dat toen voormeld deel van de tekst is doorgehaald, maar geen van hen heeft, ook niet als getuige, met zekerheid kunnen verklaren wie van hen de tekst uiteindelijk heeft doorgehaald.
5.1
Voor zover de man heeft betoogt dat het schrappen van de verwijzing naar de in het samenlevingscontract vermelde termijn van vijf jaar slechts betrekking heeft gehad op de hoogte en niet op de duur van de partneralimentatie, heeft de man zulks onvoldoende onderbouwd, temeer daar de geschrapte zinssnede waarin de beperking tot een termijn van vijf jaar is opgenomen nu juist impliceert dat ook de duur van de onderhoudsverplichting valt onder de verwijzing naar de onderhoudsverplichting als waren zij gehuwd.
5.11
In het convenant is niet expliciet tot uitdrukking gebracht dat de duur van de wettelijke onderhoudsplicht twaalf jaar is of dat partijen een termijn van twaalf jaar overeengekomen zijn. Beide partijen hebben ter mondelinge behandeling verklaard dat zij nimmer met zoveel woorden over een termijn van twaalf jaar hebben gesproken, ook niet op 20 juni 2012. Dat de man tegen de vrouw heeft of zou hebben gezegd dat dat hij altijd voor haar zou zorgen levert, ook in combinatie met de schrapping van de zinssnede op 20 juni 2012, onvoldoende aanknopingspunt op dat de man wist of redelijkerwijs moest weten dat hij door in te stemmen met de schrapping akkoord zou gaan met een onderhoudsplicht voor de duur van twaalf jaar. Hierbij is van belang dat niet gebleken is dat de man wist of had moeten weten dat de wettelijke duur van de onderhoudsplicht voor gehuwden twaalf jaar is. Voorts is niet gebleken dat de man er door de vrouw of zijn contacten met betrekking tot de aankoop van een woning door de vrouw en/of bij het aangaan van een hypotheek ter zake door derden erop gewezen is dat een onderhoudsplicht voor de duur van twaalf jaar noodzakelijk is/zou zijn om een hypotheek te kunnen krijgen. Dit laatste is evenmin een feit van algemene bekendheid. Dat de vrouw bij de aanvraag van een hypotheek is uitgegaan van een onderhoudsplicht van twaalf jaar, regardeert de man niet. Ten slotte is van belang dat in de bepaling ten aanzien van de door de vrouw af te sluiten overlijdensrisicoverzekering in het convenant is blijven staan dat de duur van de onderhoudsplicht vijf jaar is.
5.12
Het vorengaande, bezien tegen de achtergrond dat de man op zich geen wettelijke onderhoudsplicht jegens de vrouw had en hij een veel hoger bedrag aan partneralimentatie betaalt (€ 2.500,- bruto per maand) dan hij op basis van (zo begrijpt het hof) de behoefte van de vrouw conform de zgn. Hof zou hebben betaald (€ 327,- bruto per maand), is het hof van oordeel dat niet genoegzaam gebleken is dat het gedeponeerde convenant zo moet worden uitgelegd dat de man akkoord is gegaan met een onderhoudsplicht voor de duur van twaalf jaar. Tevens geldt dat, gezien het vorenstaande en het feit dat niet is gebleken dat de man gedragingen heeft verricht of uitlatingen heeft gedaan waaruit kan worden afgeleid dat hij uitging van of ingestemd heeft met een onderhoudsplicht voor de duur van twaalf jaar, de vrouw er ook niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen op het bestaan van een overeenkomst in laatstbedoelde zin.
5.13
De vrouw heeft geen (nader) bewijs aangeboden. Het hof ziet geen aanleiding om ambtshalve bewijs op te dragen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep van de man. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek van de vrouw alsnog afwijzen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2015 en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Feunekes en K.J. Haarhuis, bijgestaan door I. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 11 oktober 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.