Uitspraak
gevestigd te ’s-Gravenhage,
appellante in het principaal hoger beroep,
NBM,
behandelend advocaat mr. D.J. van der Kolk,
1.[geïntimeerde] ,wonende te [plaatsnaam] , [land] ,hierna: [geïntimeerde] ,2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[bedrijf 1] MEDISCHE PRODUCTEN B.V.,gevestigd te Doessburg,hierna te noemen: [bedrijf 1] ,geïntimeerden in het principaal hoger beroep,appellanten in het incidenteel hoger beroep,
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanlegIn eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de tussenvonnissen van7 mei 2008 (vonnis in incident), 2 juli 2008, 18 februari 2009, 13 mei 2009, 2 juni 2010, 6 oktober 2010, 17 augustus 2011, 9 november 2011, 11 juli 2012 (tevens vonnis in incident) en 26 september 2012 van de (voormalige) rechtbank Arnhem en van 29 oktober 2014 (tevens vonnis in incident) van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem.
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende de grieven (met producties 1-5) d.d.
15 december 2014,
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met producties 1-8),
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte overlegging producties 6-8,
- de gehouden pleidooien op 23 augustus 2016 waarvan proces-verbaal is opgemaakt en waarbij pleitnoties zijn overgelegd en vertalingen van enkele in het geding gebrachte stukken in de Duitse taal.
3.De vaststaande feiten
Am 20.09.2002 erlitt der Versicherungsnehmer eine Akzelerationsbewegung im Rahmen eines passiven Rechts-Frontalaufpralls (...). Er zog sich eine Zahnluxation des Ober- und Unterkiefers zu, die stationär durch Fixierung behandelt wurde. Nach der Entlassung aus der stationären Therapie stellten sich Beschwerden im Bereich der Halswirbelsäule mit Muskelhartspann und Schmerzen in Kopf- und Halsbereich sowie re. Schulter- und Armbereich ein, zum Schluss mit Sensibilitätsstörungen und Schmerzen des rechten Armes bis in den 4. und 5. Finger. (...) Auf Anraten des Physiotherapeuten wurde [geïntimeerde] einem Orthopäden vorgestellt, der seinerseits eine MR-Untersuchung der Halswirbelsäule initierte, die bei Ausschluss frischer Verletzungen eine Osteochondrose C5-C7 ergab. (...) Die Behandlungsführung durch den Hausarzt ist korrekt incl. der Überweisung an einen Facharzt für Orthopädie. Die zur Zeit vorliegende Befunde haben eine Krankschreibung gerechtfertigt. Eine Teilarbeitsfähigkeit von etwa 2 Stunden täglich wird zur Zeit angenommen. (...) Es wurde angeregt, wegen der neurologischen Symptomatik einen Facharzt für Neurologie zwecks Durchführung eines NLG und EMG aufzusuchen. Offensichtlich hat das vorbeschriebene Unfallereignis eine vorgeschädigte Halswirbelsäule getroffen und den Zustand der Symptomlosigkeit bei Osteochondrose in einen Zustand der Symptomatik übergeführt.”
4.De procedure in eerste aanleg
[bedrijf 1] van € 15.950,70, een en ander te vermeerderen met rente en kosten. Daarnaast hebben zij gevorderd dat NBM bij wege van voorlopige voorziening wordt veroordeeld tot betaling van genoemde bedragen.
“
Samenvattend staan thans, op basis van de deskundigenberichten van [kaakchirurg] (kaakchirurg), [orthopedisch chirurg] en [neuroloog] , de volgende aan het ongeval toe te schrijven verwondingen en klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen vast:
“
Ik acht betrokkene volledig ongeschikt tot het uitoefenen van zijn werkzaamheden, dit op grond van de gestelde beperkingen.”
Op de vraag of [geïntimeerde] naar zijn oordeel sinds het ongeval in staat is (geweest) in plaats daarvan andere (inkomensvormede) werkzaamheden te verrichten die, gelet op zijn opleiding, kennis en ervaring, als passend waren of zijn aan te merken, heeft [arbeidsdeskundige] geantwoord dat hij [geïntimeerde] niet geschikt acht voor passende werkzaamheden.
5.De ontvankelijkheid van het principale beroep
17 augustus 2011, 11 juli 2012 en 29 oktober 2014. Op grond van artikel 337 lid 1 Rv kan van tussenvonnissen waarbij wordt beslist op een voorlopige voorziening hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Voor andere tussenvonnissen geldt, zo staat in lid 2 van genoemde bepaling, dat slechts tegelijk met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld, tenzij de rechter in eerste aanleg toestemming heeft gegeven voor het tussentijds instellen van hoger beroep. Indien die toestemming is gegeven, kunnen (volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad) eventuele eerder gewezen tussenvonnissen daarin worden meegenomen. Op het hoger beroep tegen tussenvonnissen zijn de algemene bepalingen betreffende de procedure in hoger beroep van toepassing. Dat betekent, onder meer, dat de in artikel 339 Rv vermelde appeltermijnen gelden.
6.De bespreking van de grieven
De rechtbank heeft vervolgens betreffende de klachten en beperkingen van [geïntimeerde] (tussenvonnis 17 augustus 2011, r.o. 2.10) vastgesteld hetgeen het hof hiervoor in r.o. 4.5 heeft aangehaald. Beide beslissingen zijn zogenoemde bindende eindbeslissingen, waaraan het hof ook is gebonden. Na het tussenvonnis van 17 augustus 2011 is arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige] benoemd, die heeft gerapporteerd hetgeen het hof hiervoor in r.o. 4.6 heeft aangehaald. Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] zich in hun conclusie na dit deskundigenbericht hebben verenigd met de bevindingen van [arbeidsdeskundige] . Ook NBM heeft het rapport niet bekritiseerd. In haar conclusie van antwoord in het incident heeft NBM aangegeven dat [arbeidsdeskundige] vanuit arbeidsdeskundig oogpunt een deugdelijk onderzoek heeft verricht en daarover afdoende heeft gerapporteerd. Gelet op de reactie van partijen op het rapport en in aanmerking nemende dat het rapport van [arbeidsdeskundige] op zorgvuldige wijze is tot stand gekomen, dat [arbeidsdeskundige] zijn bevindingen helder heeft weergegeven en zijn conclusies deugdelijk heeft onderbouwd, zal het hof in beginsel uitgaan van de hiervoor weergegeven conclusies van [arbeidsdeskundige] .
Volgens [geïntimeerde] bevatten de rapporten belangrijke onjuistheden en verbindt NBM onjuiste conclusies aan de beide rapporten, nog daargelaten dat NBM de onderzoeksresultaten niet mag gebruiken, omdat het met de onderzoeken verkregen bewijzen onrechtmatig is verkregen.
“
Het vooronderzoek (internet- en databaseonderzoek) bracht geen opvallende zaken aan het licht voor wat betreft de reden van de opdracht. Noch in Duitsland, noch in Nederland konden motorvoertuigen worden achterhaald die op naam van de eiser zijn aangemeld.”
Waar verwacht zou mogen worden dat dit resultaat van het vooronderzoek reden zou zijn geweest om het onderzoek te staken, werden in plaats daarvan ingrijpender onderzoeksmaatregelen toegepast, zoals het observeren van de privéwoning van [geïntimeerde] , het fotograferen (op privéterrein) en het volgen van diens partner, het schaduwen en fotograferen van iemand van wie vermoed werd dat hij [geïntimeerde] was - uit de foto’s blijkt dat het een ander was, maar dat is de onderzoekers ontgaan -, het inwinnen van informatie over de dochter van [geïntimeerde] en het telefonisch “met een smoes” (overigens tevergeefs) contact zoeken met [geïntimeerde] via het bedrijf van diens partner.
Het eerste rapport bevat, ondanks de vergaande onderzoeksmaatregelen, geen enkele steun voor de stelling van NBM dat de door de rechtbank vastgestelde beperkingen van [geïntimeerde] niet juist zijn. Het rapport biedt geen enkel inzicht in de door [geïntimeerde] ondernomen activiteiten en biedt dan ook geen aanknopingspunt voor een deugdelijk oordeel over zijn beperkingen.
heeft een verklaring overgelegd van de organisator van het evenement in [plaatsnaam] , [persoon 1] . [persoon 1] heeft onder meer verklaard (naar de Nederlandse vertaling):
“(…) Het is juist dat [geïntimeerde] aan onze motor-rijvaardigheidstraining (…) op het circuit van [plaatsnaam] van 10 tot 12 maart 2014 heeft deelgenomen.(…)Verder blijkt uit de tijdregistratieafdrukken dat [geïntimeerde] de hem ter beschikking staande tijd ook gedurende de verdere ronden niet volledig gebruikt heeft. In totaal levert dit de volgende balans:(…)Daaruit blijkt: [geïntimeerde] heeft gedurende de 3 dagen van het evenement 75 ronden afgelegd. Daartoe heeft hij 129 van in totaal 360 minuten evenementstijd gebruikt, hetgeen overeenkomt met een benut gedeelte van 36%.(…)Dit evenement betreft een motor-rijvaardigheidstraining “voor iedereen”. Daarop wijst reeds de titel (…) Een wedstrijd, lees: race, vormt geen onderdeel van dit evenement, zoals uit het tijdschema ook duidelijk valt af te leiden.(…)Voor deelnemers met een gemiddelde conditie is deelneming niet overmatig inspannend en beslist op te brengen.(…)Op basis van de door hem gedane opgave (in het bijzonder zijn uitgebreide circuit-ervaring) hebben wij [geïntimeerde] aanvankelijk in groep 2 laten rijden. Op basis van de vanaf de eerste dag gereden tijden zou hij eigenlijk in de op twee na snelste groep moeten zijn ingedeeld(…).Uit deze beschrijving volgt reeds, dat [geïntimeerde] veeleer tot de langzamere deelnemers van het evenement behoorde (…). Op grond daarvan hebben wij [geïntimeerde] op de derde dag dan ook definitief in groep 3 ingedeeld.(…)Aldus kan het die heer [toevoeging hof: bedoeld is de rapporteur] niet zijn ontgaan dat [geïntimeerde] niet alleen zijn ronden later is begonnen, maar deze ook eerder heeft beëindigd. Bij vele ronden is hij niet eens gestart, maar zat hij uitgeput in zijn stoel en heeft zijn vochthuishouding gereguleerd of met gesloten ogen uitgerust. Daarmee heeft hij - zoals hiervoor uiteengezet - lang niet de volledige rijtijd gebruikt die hem ter beschikking stond en waarvoor hij betaald heeft. (…).”
de (enige) grief in het principaal appelfaalt, nu deze grief zijn (enige) grondslag vindt in deze onderzoeksrapporten. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of betreffende de rapporten sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs en, zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn.
= 10 (maanden) maal € 2.500,- = € 415.000,- -/- € 40.000,- (inkomen na ongeval) =
€ 375.000,-. Vanaf november 2016 kan worden uitgegaan van een schadebedrag van
€ 2.500,- per maand.
€ 50.000,-.
(afgerond) € 300.000,-. Op dit bedrag strekt in mindering hetgeen is voldaan aan voorschotten en op grond van het provisioneel vonnis van 11 juli 2012, in totaal € 120.000,-, zodat € 180.000,- resteert, welk bedrag het hof als voorschot zal toewijzen. (Op dit bedrag strekt uiteraard in mindering hetgeen NBM inmiddels uit hoofde van het provisionele deel van het tussenvonnis van 29 oktober 2014 heeft voldaan). Omdat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] schade zal blijven lijden gedurende de bodemprocedure en de bodemprocedure naar verwachting niet binnen afzienbare termijn in een eindvonnis zal resulteren - er dienen immers nog twee deskundigenonderzoeken plaats te vinden -, zal het hof NBM ook veroordelen om vanaf november 2016, telkens op de eerste van de maand, een bedrag van € 1.750,- (70% van € 2.500,-) per maand aan [geïntimeerde] te betalen totdat in de bodemprocedure door de rechtbank een eindvonnis is gewezen.