ECLI:NL:GHARL:2016:9341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.195.599/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan op het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had bepaald dat de kinderen, [kind 1] en [kind 2], bij de vader zouden verblijven volgens een omgangsregeling. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Nurdoğan-Ferwerda, verzocht om schorsing van deze regeling, omdat zij vreesde voor de veiligheid van de kinderen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.E. Goudriaan, voerde aan dat omgang in het belang van de kinderen was en dat hij bereid was om de omgang geleidelijk op te bouwen en te laten begeleiden.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 9 november 2016 plaatsvond. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vader en de kinderen bij het nakomen van de omgangsregeling zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij schorsing. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende onderbouwde argumenten had over de risico's van omgang en dat de vader niet ongeschikt was voor omgang. Het verzoek van de moeder werd afgewezen, en het hof ging ervan uit dat de vader zich aan de afspraken zou houden.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een positieve relatie tussen de kinderen en de vader, ondanks de zorgen van de moeder. Het hof heeft de beschikking openbaar uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.195.599/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 384572)
beschikking van 22 november 2016 op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Nurdoğan-Ferwerda te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juni 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de kinderen, [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2012, en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2013, met ingang van 16 september 2016 eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing, ingekomen op 20 juli 2016;
  • het verweerschrift, ingekomen op 10 augustus 2016;
  • een journaalbericht van mr. Goudriaan van 4 oktober 2016 met bijlagen, ingekomen op 5 oktober 2016;
  • een journaalbericht van mr. Nurdoğan-Ferwerda van 28 oktober 2016 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van mr. Nurdoğan-Ferwerda van 31 oktober 2016 met een bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van mr. Nurdoğan-Ferwerda van 7 november 2016 met een bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing heeft op 9 november 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt, onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, het volgende beoordelingskader voorop.
  • i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
  • ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
  • iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
3.4
Het hof zal bij de beoordeling van het onderhavige verzoek het beoordelingskader hanteren zoals hiervoor onder (i) tot en met (iii) omschreven, nu de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.5
De moeder stelt dat omgang niet in het belang van de kinderen is. Volgens de moeder is de rechtbank in de bestreden beschikking zonder kenbare motivering aan de adviezen van professionele hulpverleners en de raad voorbijgegaan. Bij (begeleide) omgang bestaat een reële kans dat de kinderen opnieuw te maken krijgen met fysiek geweld en verbale agressie van de vader jegens de moeder, terwijl de kinderen juist gebaat zijn bij veiligheid, rust en stabiliteit. Daarbij komt volgens de moeder dat de vader actief is in het Amsterdamse criminele circuit en dat sprake is van een liquidatierisico. De vader geeft ook onvoldoende inzicht in de door hem gestelde behandeling door De Waag. Ten slotte voert de moeder aan dat zich na de bestreden beschikking nieuwe feiten hebben voorgedaan, nu is gebleken dat de vader op 27 mei 2016 opnieuw is gedetineerd, zodat geen sprake is van een stabilisatie van de leefsituatie van de vader.
3.6
De vader voert tot zijn verweer aan dat het in het belang van de kinderen is om een positief contact met hem te hebben. Dit contact hoeft volgens de vader niet het verstorende effect te hebben waarvoor de moeder vreest. De vader neemt ook tot uitgangspunt dat de omgang moet worden opgebouwd, nu er ongeveer zeventien maanden geen contact tussen hem en de kinderen is geweest. Daarbij staat de vader ervoor open dat de omgang wordt begeleid. De moeder frustreert evenwel de omgang willens en wetens, aldus nog steeds de vader.
3.7
Gelet op de bestreden beschikking en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, waarvan het hof in dit verband zal uitgaan, is het belang van de vader en de kinderen bij het nakomen van de omgangsregeling gegeven. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder niet meewerkt aan uitvoering van de omgangsregeling en tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Als de vader op vrijdag de kinderen komt ophalen, zorgt de moeder ervoor dat zij en de kinderen niet in haar woning aanwezig zijn.
3.8
Het hof is van oordeel dat het belang van de moeder bij de door haar verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging en behoud van de bestaande toestand minder zwaar weegt dan het belang van de vader bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking. Hiertoe overweegt het hof dat niet is gebleken dat de vader ongeschikt of onmachtig is tot omgang met de kinderen. De vader erkent dat de omgang met de kinderen geleidelijk moet worden opgebouwd en staat bovendien ervoor open dat de omgang wordt begeleid. De vader heeft in dit kader onder meer de raad, het wijkteam [woonplaats] en het Centrum voor Jeugd en Gezin [woonplaats] benaderd. Dat de kinderen enig risico lopen omdat de vader actief zou zijn in het criminele circuit of omdat sprake zou zijn van een liquidatierisico, zoals de moeder heeft gesteld, is door de moeder onvoldoende concreet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. De enkele omstandigheid dat de vader gedurende 27 dagen gedetineerd is geweest in verband met het uitzitten van een oude straf, maakt, anders dan de moeder stelt, niet dat omgang niet in het belang van de kinderen geacht kan worden. Voorts weegt het hof mee dat de vader een bericht heeft overgelegd van zijn behandelaar bij De Waag. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de moeder worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt het hof dat het ervan uitgaat dat de vader zich bij tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking aan de door hem voorgestane opbouwregeling en begeleiding zal houden. Het is aan de moeder en de vader daarover, al dan niet via hun advocaten, afspraken te maken in het kader van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, J.H. Lieber en
C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 22 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.