ECLI:NL:GHARL:2016:9354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.191.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot recreatiepark ontzegd wegens hennepteelt door eigenaar recreatiewoning

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [appellant], de eigenaar van twee recreatiewoningen op een recreatiepark, tegen [geïntimeerde], de exploitant van het park. [Appellant] heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld om toegang tot het park te verkrijgen en om de aansluiting van gas, water en elektra te herstellen, nadat hem deze waren ontzegd vanwege de ontdekking van een hennepplantage op zijn terrein. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de feiten vastgesteld zoals die in het bestreden vonnis zijn weergegeven. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ontzegging van toegang tot het park en de voorzieningen door [geïntimeerde] onterecht was. De politie had op 3 februari 2016 een hennepstekkerij en een hennepdrogerij aangetroffen op het perceel van [appellant]. De omstandigheden rondom de hennepteelt, waaronder de aanwezigheid van professionele materialen en de betrokkenheid van huurders, wijzen erop dat [appellant] verantwoordelijk was voor de illegale activiteiten.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] op goede gronden de toegang tot het park heeft ontzegd en dat de vorderingen van [appellant] in hoger beroep niet kunnen worden toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.191.489
(zaaknummer rechtbank Midden Nederland 411337)
arrest in kort geding van 22 november 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. van Weeren,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 1 april 2016 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 april 2016 met grieven en producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- een akte uitlating producties van [appellant] .
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep – kort samengevat – te vernietigen het vonnis van
1 april 2016 en [geïntimeerde] te veroordelen de ontzegging op te heffen, de aansluiting van gas, water en elektra (hierna: g/w/e) aan te sluiten, alsmede op straffe van verbeurte van een dwangsom zich te onthouden van nieuwe afsluitingen van g/w/e, betreding van eigendommen van [appellant] en beledigende uitlatingen en [geïntimeerde] te veroordelen tot een voorschot op schadevergoeding ter hoogte van € 15.621,31. Hij vordert verder restitutie van hetgeen hij heeft betaald naar aanleiding van het bestreden vonnis met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten ven beide instanties.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals weergegeven in het bestreden vonnis die er kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang op neerkomen:
3.1
[appellant] is eigenaar van de recreatiewoningen (twee onder een kap) met nummers [nummer] en [nummer] op recreatiepark [recreatiepark] . [geïntimeerde] exploiteert dit park. [appellant] heeft de woningen verhuurd aan respectievelijk [persoon 1] en [persoon 2] . Tegenover nrs. [nummer] en [nummer] staat recreatiewoning [nummer] die toebehoort aan de vriendin van [appellant] . [appellant] en zijn vriendin ( [vriendin appellant] ) verblijven vrijwel steeds in woning nr. [nummer] .
3.2
In de akte van levering van de woningen [nummer] en [nummer] is opgenomen dat het de eigenaar is verboden drugs te koop aan te bieden of te gebruiken of de woning bedrijfsmatig te gebruiken en dat de eigenaar verantwoordelijk is voor eenieder die de woning gebruikt en dat die gebruikers de verplichtingen van de eigenaar op gelijke wijze moeten nakomen. Daarnaast is opgenomen dat de eigenaar de energievoorzieningen dient te gedogen en in ongewijzigde toestand te laten bestaan. Tot slot heeft de verkoper – de rechtsvoorganger van [geïntimeerde] – bedongen dat zij de eigenaar bij gedragingen in strijd met de voor de eigenaar geldende verplichtingen, het gebruik van het park en de voorzieningen kan ontzeggen na hem op de strijdige gedragingen te hebben gewezen.
3.3
Op 3 februari 2016 heeft de politie bij een reguliere controle in de schuur op het perceel van kavel [nummer] een hennepstekkerij met 300 moerderhennepplanten en 300 hennepstekjes aangetroffen. De schuur behoort bij kavel nr. [nummer] . In de recreatiewoning [nummer] is een hennepdrogerij aangetroffen. Er waren onder meer een groot aantal vervuilde droognetten aanwezig, een in werking zijnd slakkenhuis en vervuilde koolstoffilters. In de ter plaatse aangetroffen witte Volkswagen Transporter is een grote hoeveelheid gedroogde hennep aangetroffen in twee blauwe vaten. De witte Volkswagen Transporter stond op naam van een bedrijf te [plaatsnaam] . [appellant] exploiteert vanuit dat bedrijf een growshop, een groothandel in benodigdheden voor de inrichting van hennepkwekerijen.
3.4
Bij brief van 4 februari 2016 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] medegedeeld dat gas en elektra zijn afgesloten en dat hem de toegang tot park [recreatiepark] en haar onderdelen is ontzegd.
3.5
Volgens een rapport van [technisch installatiebureau] , een technisch installatiebureau, van 4 maart 2016 is de elektra-aansluiting voor de kavels [nummer] en [nummer] geforceerd en gewijzigd en is de hoofdautomaat van 16 ampère verwisseld voor een zwaardere automaat van 60 ampère zonder dat de elektra aansluitkabel naar de woningen [nummer] en [nummer] is aangepast.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg - kort samengevat - gevorderd toelating tot het park en aansluiting van g/w/e, alsmede onthouding op straffe van verbeurte van een dwangsom van nieuwe afsluitingen van g/w/e, betreding van eigendommen van [appellant] en beledigende uitlatingen.
4.2
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 1 april 2016 de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

5.Debeoordelingvandegrievenendevorderinginkortgeding

5.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. Voor toewijzing van zijn vorderingen dient [appellant] in het kader van een kort geding voldoende aannemelijk te maken dat de bodemrechter zal oordelen dat er op 4 februari 2016 onvoldoende grond voor [geïntimeerde] was om [appellant] (onverwijld) de toegang tot het park en de voorzieningen te ontzeggen.
5.2
Bij de beoordeling dienen als uitgangspunt de verbintenisrechtelijke verhoudingen tussen [appellant] en [geïntimeerde] , zoals tot uitdrukking gebracht in de akte van levering en in hun verhouding als respectievelijk gebruiker en exploitant van het recreatiepark. Bestuursrechtelijke kwalificaties en maatregelen in de verhouding tussen de gemeente en [appellant] alsmede de strafrechtelijke positie van [appellant] zijn daarvoor niet beslissend. Het hof merkt daarnaast op dat in het burgerlijk (proces)recht een vrije bewijsleer geldt. Onrechtmatig verkregen bewijs – voor zover daar al sprake van zou zijn – kan dan ook zonder beperking aan stellingen of verweren ten grondslag worden gelegd en tot bewijs dienen. Voor zover [appellant] andere uitgangspunten voorstaat, wordt daaraan voorbijgegaan.
5.3
[appellant] heeft aangevoerd dat hij geen weet had van de – naar zijn mening – kleine wietplantage, die volgens hem een zekere [persoon 2] heeft gestart, en dat de door [geïntimeerde] genomen maatregel daarom ongegrond, althans niet proportioneel is.
5.4
Het hof verwerpt dat betoog. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord delen van het proces-verbaal van de politie overgelegd, waaronder ambtsedige processen-verbaal van politieambtenaren en verklaringen van betrokkenen. [appellant] heeft bij akte op deze stukken gereageerd. In het licht van de bevindingen van de politie en de verklaringen van getuigen is de stelling dat [appellant] geen weet had en geen verwijt gemaakt kan worden van de aangetroffen hennepstekkerij en -drogerij onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het hof verwijst naar rov. 3.3 en 3.5 en het navolgende:
- de omvang van de stekkerij en de aangetroffen professionele materialen duiden op een bedrijfsmatige hennepteelt;
- volgens zijn verklaring bij de politie (productie 20 bij memorie van antwoord) reed [appellant] bijna dagelijks in de Volkswagen Transporter waarin de twee blauwe vaten met henneptoppen en -gruis zijn aangetroffen. Werknemers van Green Spitrit hebben verklaard dat de bus dagelijks op het park kwam en dan geparkeerd werd op de oprit van [nummer] met de achterkant richting de schuur waarin de hennepstekkerij is aangetroffen (producties 6 en 8 van [geïntimeerde] in eerste aanleg en productie 17 in hoger beroep). Het hof acht niet van belang dat mogelijk tevens een bus van [persoon 1] aldaar geparkeerd stond;
- in diezelfde verklaring heeft [appellant] erkend dat de in woning [nummer] aangetroffen vervuilde droognetten en het in werking zijnde slakkenhuis met vervuilde koolstoffilters zijn eigendommen zijn. Volgens de politie zijn deze goederen meerdere keren gebruikt om hennep te drogen;
- in de afgesloten schuur waar de hennepstekkerij was gevestigd, lag een sleutelbos van de vriendin van [appellant] ;
- [persoon 1] huurde volgens een door [appellant] overgelegd huurcontract de chalets op nrs. [nummer] en [nummer] in de periode van 1 augustus 2015 tot 1 februari 2016. Verhoeven is ter plaatse aangehouden door de politie terwijl hij aan het telefoneren was met [appellant] . Volgens de verklaring van [appellant] is [persoon 1] werkzaam voor de growshop;
- woning [nummer] , op welk kavel de schuur staat, heeft [persoon 2] eerst per 12 januari 2016 van [appellant] gehuurd voor € 600 per maand met een vooruitbetaling van € 600. Dit was slechts drie weken voor de ontdekking van de hennepstekkerij. De woning heeft geen badkamer. [persoon 2] is op 11 januari 2016 uit detentie ontslagen. Hij heeft verklaard geen inkomsten te hebben. Hij woont in de opvang van het Leger des Heils. Hij heeft verklaard dat hij in de gevangenis al mensen heeft gesproken om een hennepstekkerij op te bouwen en te laten draaien;
- dat de wijziging van de hoofdautomaat tot 60 ampère - niet tot doel had de hennepkwekerij van voldoende stroom te voorzien maar - met toestemming van [geïntimeerde] is verricht, nodig was voor een douchestoomcabine en dat die stoomcabine ook aanwezig is (geweest) in woning [nummer] en/of [nummer] heeft [appellant] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] niet (nader) aannemelijk gemaakt.
5.5
De deels ontkennende verklaringen van [appellant] in deze procedure en ten overstaan van de politie leggen hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen oordelen dat er op 4 februari 2016 onvoldoende grond voor [geïntimeerde] was om [appellant] onverwijld de toegang tot het park en de voorzieningen te ontzeggen. De ontdekking en verwijdering van de hennepplantage door de politie - en niet door [appellant] - beëindigde weliswaar het strijdige gebruik van de woningen, maar dat is niet bepalend voor de bevoegdheid van [geïntimeerde] maatregelen te nemen tegen de eigenaar. Het hof ziet daarnaast onvoldoende aanleiding de ontzegging thans op te heffen. Daarbij merkt het hof op dat [appellant] niets in de weg staat een beheerder aan te stellen voor zijn eigendommen, waarbij gedacht kan worden aan zijn vriendin van wie de ontzegging kennelijk is opgeheven. Op dit alles strandt het hoger beroep.
5.6
Voor de door [appellant] gevorderde schade ten gevolge van de ontzegging ontbreekt op grond van het bovenstaande een grondslag. Ter zake van de graafwerkzaamheden die – naar [geïntimeerde] erkent – nadien hebben plaatsgevonden ter plaatse van het riool bij [nummer] / [nummer] , heeft [appellant] onvoldoende (nader) aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en sierstenen heeft vernield en dat [appellant] daardoor schade heeft geleden. Er is dan ook geen rechtsgrond een voorschot op schadevergoeding toe te wijzen. Overige stellingen en verweren behoeven geen bespreking meer omdat deze, indien besproken, niet tot een ander oordeel zullen leiden. De deels gewijzigde eis in hoger beroep zal op deze gronden worden afgewezen.
5.7
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod van [appellant] voorbij.
Slotsom
5.8
Het hoger beroep faalt zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 1.957 aan griffierecht en op € 894 aan salaris advocaat (1 punten x tarief II).
5.9
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland) van 1 april 2016;
wijst de gewijzigde eis in hoger beroep af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.957 voor griffierecht en op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.W.J. Meijer en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.