Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
6 december 2016
[Z](hierna: belanghebbende)
gemeente Groningen(hierna: de heffingsambtenaar),
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de gemeente Groningen, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een winkelpand aan de [a-straat] 58 te [A] voor het kalenderjaar 2013, vastgesteld op € 4.206.000 door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, [X] B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 september 2016 in Leeuwarden, waar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. [B] en taxateur [C], is de waarde van het pand ter discussie gesteld. Belanghebbende betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een waarde van € 3.354.000. De heffingsambtenaar daarentegen handhaafde de vastgestelde waarde van € 4.206.000. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op correcte wijze had vastgesteld, gebruikmakend van de huurwaardekapitalisatiemethode en onderbouwd met een taxatierapport van WOZ-taxateur [D]. Het Hof verwierp de grieven van belanghebbende, waaronder de stelling dat de gehanteerde huurwaarde en kapitalisatiefactor te hoog waren. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen.