ECLI:NL:GHARL:2017:10797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
200.211.744
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en de rol van de alimentatierechter versus de rechter-commissaris in schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, die in een schuldsaneringsregeling zit, verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht zou hebben. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de man € 300,- per kind per maand moest betalen, maar dit bedrag was in latere beschikkingen verlaagd. De vrouw voerde verweer en stelde dat de alimentatierechter het primaat heeft boven de rechter-commissaris in de schuldsanering. Het hof oordeelde dat de man, gezien zijn schuldsaneringsregeling, niet over draagkracht beschikte om kinderalimentatie te betalen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de kinderalimentatie met ingang van 25 augustus 2015 op nihil. De vrouw hoefde geen teveel betaalde alimentatie terug te betalen. De uitspraak benadrukt de verhouding tussen de alimentatierechter en de rechter-commissaris in het kader van schuldsanering en alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.211.744
(zaaknummer rechtbank Gelderland 301919)
beschikking van 7 december 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Diepeveen-Goldhoorn te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.G.M. van Rossum te Bemmel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 maart 2017;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties A tot en met F;
  • een journaalbericht van mr. Van Rossum van 1 mei 2017 met producties;
  • een journaalberichten van mr. Van Rossum van 22 mei 2017 en 29 mei 2017 met één
productie;
- een journaalbericht van mr. Diepeveen-Goldhoorn van 13 oktober 2017 met één
productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 26 april 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 29 december 2011 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
(hierna gezamenlijk: de kinderen), over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij voormelde beschikking van 29 december 2011 heeft de rechtbank onder meer, voor zover hier van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 300,- per kind per maand aan de vrouw zal voldoen.
3.4
Bij beschikking van 12 januari 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, voormelde beschikking van 29 december 2011 gewijzigd in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage nader wordt vastgesteld: van 1 mei 2014 tot
1 januari 2015 op € 257,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 224,- per kind per maand.
3.5
Bij vonnis van 25 augustus 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van de man de toepassing van schuldsaneringsregeling uitgesproken Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), en een rechter-commissaris en een bewindvoerder benoemd.
Bij de voorlopig erkende crediteurenlijst WSNP van 25 februari 2016 is de totale schuldenlast vastgesteld op € 24.611,27.
Het vrij te laten bedrag (VTLB) is op 7 oktober 2015 vastgesteld op € 1.508,80 per maand.
De rechter-commissaris heeft bij zijn goedkeuring van het VTLB de alimentatieverplichting van de man op nihil gesteld.
3.6
Bij beschikking van 24 januari 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van de man om bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening te houden met de te betalen kinderalimentatie, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van
12 januari 2015, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 juni 2016 bepaald op € 192,- per kind per maand, en is het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 december 2016. De grieven zien op de draagkracht van de man en de draagkracht van de vrouw. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 25 augustus 2015 wordt vastgesteld op nihil.
4.3
De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en in het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof om met bekrachtiging van hetgeen in de bestreden beschikking is beschikt daaraan een aanwijzing aan de rechter-commissaris toe te voegen inhoudende dat het vrij te laten bedrag (verder: VTLB) met ingang van de datum van toelating van de man tot de WSNP dient te worden verhoogd conform de geldende beschikkingen van 12 januari 2015 en 14 december 2016, althans met een zodanige aanwijzing als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In het kader van de grieven 1 tot en met 5 stelt de man - samengevat - dat de rechtbank - hoewel op 25 augustus 2015 ten aanzien hem de toepassing van schuldsaneringsregeling is uitgesproken - hem vanaf die datum ten onrechte toch draagkracht heeft toegekend.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat zich in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden voordoen die meebrengen dat niettemin ook vanaf die datum van draagkracht van de man moet worden uitgegaan.
5.2
Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
In de beschikking van 14 november 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD7589)) heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een wijziging van omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen (HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5818). In aanmerking genomen voorts dat een saniet als de man gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een dergelijke saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen.
5.3
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken om af te wijken van de in de voorgaande rechtsoverweging genoemde hoofdregel, dat moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige over de periode waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, niet over draagkracht beschikt om kinderalimentatie te voldoen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechter-commissaris bij de hiervoor onder 3.6 vermelde beschikking van 24 januari 2017 het verzoek van de man om bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag (alsnog) rekening te houden met de door de man te betalen kinderalimentatie, heeft afgewezen. Niet is gebleken dat de man ten aanzien van het ontstaan van de schulden ten aanzien waarvan de WSNP is uitgesproken of de aansprakelijkheid van de man daarvoor, een zodanig verwijt treft dat dit reden zou moeten zijn om bij de vaststelling van de kinderalimentatie af te wijken van de in de eerste alinea van deze rechtsoverweging genoemde hoofdregel.
Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 5 van de man slagen.
5.4
De vrouw betoogt in het kader van haar grief in het incidenteel hoger beroep dat de alimentatierechter aan de rechter-commissaris in de WSNP een aanwijzing aan had moeten geven dat het VTLB met ingang van de toelichting van de man tot de WSNP dient te worden verhoogd met inachtneming van de beschikkingen van de rechtbank van 12 januari 2015 en 14 december 2016, nu de alimentatierechter in een geval als het onderhavige het primaat heeft, en verzoekt het hof dienovereenkomstig te beschikken.
De man voert gemotiveerd verweer.
5.5.
Het hof is van oordeel voormelde stelling van de vrouw, dat de alimentatierechter in een geval als het onderhavige het primaat heeft boven de rechter-commissaris in de schuldsanering van de man, geen steun vindt in het recht, zodat evenmin ervan kan worden uitgegaan dat de alimentatierechter aanwijzingen kan geven aan de rechter-commissaris in de WSNP met betrekking tot de hoogte van het VTLB en eventuele verhogingen daarvan. Reeds hierom faalt de grief in het incidenteel hoger beroep.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 25 augustus 2015 voor de duur van de WSNP op nihil dient te worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken behoeven de grieven 6 en 7 in het principaal hoger beroep geen behandeling. Grief 8 in het principaal hoger beroep heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.
5.7
Gelet op het consumptieve karakter van kinderalimentatie, is het hof van oordeel dat, mocht de man na 25 augustus 2015 gedurende de looptijd van de op hem toepasselijke schuldsaneringsregeling nog kinderalimentatie aan de vrouw hebben betaald, de vrouw de (eventueel) teveel door hem over die periode betaalde kinderalimentatie niet aan de man hoeft terug te betalen.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
14 december 2016, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
12 januari 2015 en stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 25 augustus 2015 voor de duur van de op de man toepasselijke schuldsanering op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Feunekes en
D.J.I. Kroezen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 7 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.