Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
gevestigd te Arnhem,
in eerste aanleg: verweerster in het verzoek, verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: Botobe,
wonende te [A] ,
in eerste aanleg: verzoeker in het verzoek, verweerder in het tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
14 februari 2017 en 12 april 2017, die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem) tussen partijen heeft gegeven.
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van Botobe met de stukken van de eerste aanleg en een nieuwe productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 7 juni 2017;
- het verweerschrift in hoger beroep;
- de op 13 oktober 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij de advocaat van Botobe pleitnotities heeft overgelegd.
3.De vaststaande feiten
4.4. Het verzoek in eerste aanleg en de beoordeling daarvan
5.5. De beoordeling in hoger beroep
grief 2dat tegen die beslissing is gericht faalt derhalve.
- de arbeidsovereenkomst is geëindigd of niet is voortgezet wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onderdeel a BW (verval van arbeidsplaats als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden of als gevolg van bedrijfseconomische economische omstandigheden), die het gevolg zijn van de slechte financiële situatie van de werkgever;
- het een werkgever betreft die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan kort gezegd de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In artikel 8 van onderhavige regeling is opgenomen dat de kleine werkgever of de werknemer die bij hem in dienst is, UWV kan verzoeken een oordeel te geven over de vraag of aan de drie voorwaarden, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Ontslagregeling is voldaan. Als aan alle drie voorwaarden is voldaan, dan kan de werkgever bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding maanden die gelegen zijn voor 1 mei 2013 buiten beschouwing laten. Het oordeel van het UWV over deze situatie betreft geen beschikking in de zin van de Awb. Het betreft slechts een niet op rechtsgevolg gerichte verklaring.
grieven 1 en 2falen. Vervolgens dient in het licht van
grief 3de vraag te worden beantwoord of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verweerder] zich op de transitievergoeding beroept.
grief 4slaagt niet.