De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
16 oktober 2013.
In grief 1 betoogt de man dat het feit dat [A.] nog gehuwd is geen beletsel kan en mag zijn om ter zake van de samenwoning van de vrouw en [A.] artikel 1:160 BW toe te passen.
Grief 2 ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de man door de rechtbank in zijn in eerste aanleg gedane subsidiaire verzoeken.
Grief 3 ziet op de afwijzing van de rechtbank om de vrouw te veroordelen in de kosten van het rechercherapport.
Grief 4 is een zogenoemde ‘veeggrief’ en ziet op de beslissing van de rechtbank onder verwijzing naar de grieven 1 tot en met 3.
De man verzoekt het hof de beschikking van 16 oktober 2013 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog:
primair, voor recht te verklaren dan wel vast te stellen dat het feit dat de nieuwe partner van de vrouw gehuwd is valt onder de reikwijdte van artikel 1:160 BW en te verklaren voor recht dan wel vast te stellen dat de verplichting van de man tot betaling van een uitkering van levensonderhoud aan de vrouw met ingang van 24 oktober 2008, althans vanaf een datum die het hof redelijk acht, van rechtswege is geëindigd;
subsidiair, de man ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot nihilstelling van zijn bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw althans deze bijdrage te matigen tot € 1.000,- bruto per maand, althans tot een bedrag dat het hof redelijk en rechtvaardig acht, met ingang van
24 oktober 2008, althans vanaf een zodanig moment als het hof redelijk acht;
meer subsidiair: de man ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek inhoudende dat de netto huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw verminderd dient te worden met € 830,- per maand uitgaande van het referentiejaar 2008 althans met een bedrag dat het hof redelijk acht, alsmede (naar het hof begrijpt, primair, subsidiair en meer subsidiair) de vrouw voorts te veroordelen om de door haar in de periode van 24 oktober 2008 tot de datum van de te geven beschikking ontvangen alimentatie aan de man terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de respectieve data waarop deze bijdragen door de man zijn voldaan, dan wel vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank Midden-Nederland (28 februari 2013), tot de datum der algehele voldoening en met veroordeling van de vrouw om binnen zeven dagen na dagtekening van deze beschikking de kosten van het onderzoeksbureau aan de man te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente tot de datum der algehele voldoening, kosten rechtens.
Ter mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek verbeterd en heeft hij verzocht om hem ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot beëindiging van zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en dit verzoek toe te wijzen, althans deze bijdrage te matigen tot € 1.000,- per maand, althans tot een zodanig bedrag als het hof redelijk en rechtvaardig acht, met ingang van 24 oktober 2008, althans vanaf een zodanig moment als het hof redelijk en rechtvaardig acht, alsmede de partneralimentatie vast te stellen op
€ 1.961,- bruto per maand over de periode van 24 oktober 2008 tot 1 juli 2013, een en ander zoals omschreven in de pleitnota.