In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een autohandelaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 september 2014. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de voldoening op aangifte van BPM niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende had een bedrag van € 5.802 aan BPM voldaan voor een BMW 325i Cabrio, maar de Inspecteur had een naheffingsaanslag van € 531 opgelegd, omdat hij vond dat het bedrag te laag was. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld, waarbij hij bijgestaan werd door een gemachtigde.
Tijdens de zitting op 26 januari 2017 heeft het Hof de rechtspraak van de Hoge Raad besproken en geconcludeerd dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof heeft besloten de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur voor een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van belanghebbende. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn zaak. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met minder dan zes maanden is overschreden en heeft belanghebbende recht gegeven op een schadevergoeding van € 500, te vergoeden door de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de zaak teruggeworpen naar de Inspecteur en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.980. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 februari 2017, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.