ECLI:NL:GHARL:2017:3560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
200.209.644
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep; deelvonnis; bevoegdheid t.a.v. vordering betreffende een overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van 14 december 2016. [appellant] had een vordering ingesteld tegen DLG Benelux B.V., waarin hij stelde dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden voor DLG had verricht. DLG betwistte deze vordering en stelde op haar beurt een vordering in reconventie in. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] statutair directeur was van DLG en verwees de zaak naar de handelskamer van de rechtbank, waardoor het hof van oordeel was dat [appellant] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep. Het hof oordeelde dat er geen hoger beroep openstond tegen de verwijzing door de kantonrechter, aangezien het bestreden vonnis geen deelvonnis was. Het hof veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van DLG op nihil werden begroot. Het arrest werd uitgesproken op 25 april 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.209.644
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 4513252 UC EXPL)
arrest van 25 april 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. J.L.J.J. Nelissen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DLG Benelux B.V.,
gevestigd te Woerden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna: DLG,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
23 december 2015 (niet overgelegd) en 14 december 2016 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 6 februari 2017,
- de verstekverlening tegen DLG,
- de akte uitlating ontvankelijkheid van [appellant].
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald (op het griffiedossier).

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Het geschil tussen partijen gaat, kort gezegd, over het volgende. [appellant] heeft bij de kantonrechter een vordering in conventie tegen DLG ingesteld, gebaseerd op de stelling dat hij op grond van een arbeidsovereenkomst voor DLG werkzaamheden heeft verricht. Volgens [appellant] was hij geen statutair bestuurder van DLG. DLG heeft die vordering bestreden en heeft op haar beurt een vordering in reconventie tegen [appellant] ingesteld, welke vordering [appellant] heeft bestreden. De kantonrechter heeft in het vonnis van 14 december 2016 (onder 4.10) in de kern overwogen dat voldoende vaststaat dat [appellant] statutair directeur van (een rechtsvoorgangster van) DLG was en dat daarom op grond van artikel 2:241 BW niet de kantonrechter, maar de handelskamer van de rechtbank van de vorderingen in conventie en in reconventie moet kennisnemen. In het dictum van dat vonnis (onder 5) heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rolzitting van de handelskamer van de rechtbank. [appellant] is van het vonnis van 14 december 2016 in hoger beroep gekomen.
3.2
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Op grond van artikel 2:241 van het Burgerlijk Wetboek gelezen in verband met artikel 71 leden 1 en 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat immers tegen de verwijzing door de kantonrechter van de zaak naar de rechtbank in het vonnis waarvan beroep geen voorziening (hoger beroep) open. Anders dan [appellant] meent, is het bestreden vonnis geen deelvonnis waarvan hij moest appelleren. In het dictum van het vonnis van 14 december 2016 is namelijk niet met betrekking tot enig deel van het gevorderde een einde gemaakt aan het geding.
3.3
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.4. De beslissingHet hof, recht doende in hoger beroep:

verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 14 december 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DLG begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R.A. Dozy en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2017.