In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2016. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak aan de [a-straat] 19 te [Z] voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting (OZB). De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 5.285.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 4.872.000. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 25 april 2017 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar een onjuiste huurwaarde en leegstandsrisico had gehanteerd, en dat de proceskostenvergoeding niet correct was vastgesteld. De heffingsambtenaar betwistte de ontvankelijkheid van het hoger beroep, stellende dat er overeenstemming was bereikt over de WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende wel degelijk belang had bij de behandeling van het hoger beroep, omdat de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geschil was. Het Hof stelde de proceskostenvergoeding vast op € 2.920,75, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de heffingsambtenaar. De waarde van de onroerende zaak werd bevestigd op € 4.436.000, en de aanslag OZB werd dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan.