Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
heffingsambtenaarvan het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), (hierna: de heffingsambtenaar),
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de waarde van een winkelpand, gelegen aan [a-straat] 4 te [A], vastgesteld op € 276.000, terwijl de heffingsambtenaar de waarde op € 342.000 had vastgesteld. De belanghebbende, eigenaar van het pand, had een incidenteel hoger beroep ingesteld en stelde dat de waarde op € 214.000 moest worden vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarde van het pand vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daarbij behorende taxatiewijzer. De rechtbank had de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het betaalde griffierecht. Tijdens de zitting op 25 april 2017 werd het taxatierapport van de heffingsambtenaar besproken, waarin een waarde van € 376.000 werd verdedigd, terwijl de belanghebbende een waarde van € 214.000 verdedigde. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van € 342.000 niet aannemelijk had gemaakt en dat de belanghebbende ook niet zijn bepleite waarde had kunnen onderbouwen. Uiteindelijk stelde het hof de waarde in goede justitie vast op € 236.000. Het hof verklaarde het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond en het incidentele hoger beroep van de belanghebbende gegrond. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.120.