ECLI:NL:GHARL:2017:6129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
200.216.167
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezagskwesties en omgangsregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind], die is geboren uit het huwelijk van de verzoekster, de moeder, en haar ex-partner, [ex-partner]. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 februari 2017, waarin de kinderrechter heeft besloten om [kind] onder toezicht te stellen van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder betwist de noodzaak van deze ondertoezichtstelling en stelt dat zij en [kind] geen contact hebben gehad met [ex-partner] sinds 2010, na een traumatische ervaring voor [kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geadviseerd dat statusvoorlichting aan [kind] noodzakelijk is, gezien de geslachtsverandering van [ex-partner] en de impact daarvan op de ontwikkeling van [kind]. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. J.W. Koekebakker, terwijl [ex-partner] werd vertegenwoordigd door mr. E.N. Mulder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende bereid is om medewerking te verlenen aan de noodzakelijke statusvoorlichting en dat dit in het belang van [kind] is. Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [kind] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.216.167/01 en 200.216.167/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 314020)
beschikking van 18 juli 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster tot schorsing,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W. Koekebakker te Ede,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[ex-partner],
wonende te [woonplaats ex-partner] ,
verder te noemen: [ex-partner]
advocaat: mr. E.N. Mulder te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 mei 2017;
- een brief van mr. Koekebakker van 29 mei 2017;
- het verweerschrift van [ex-partner] met producties;
- een verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2017 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [ex-partner] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [medewerker raad] verschenen. Namens de GI is [medewerker GI] , jeugdbeschermer, verschenen.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft de behandelende meervoudige kamer van het hof van de griffie van het hof een brief van mr. Koekebakker voornoemd ontvangen van 21 juni 2017 met als bijlagen producties 11 tot en met 14. Het hof is van oordeel dat deze brief met producties als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat deze brief zonder noodzaak na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling is ingekomen ter griffie van het hof, de belanghebbenden zich daarop niet hebben kunnen voorbereiden en tijdens de mondelinge behandeling daarop niet hebben kunnen reageren.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [ex-partner] is [kind] geboren op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] .
[kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder. Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 april 2014 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [kind] voortaan alleen wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2
Bij beschikking van voormelde rechtbank van 4 januari 2013 is de zorgregeling tussen [ex-partner] en [kind] geschorst.
3.3
Bij beschikking van diezelfde rechtbank van 8 augustus 2016 is het verzoek van [ex-partner] tot het vaststellen van een omgangsregeling aangehouden en is de raad verzocht te rapporteren en te adviseren. Bij beschikking van 24 februari 2017 is het verzoek van [ex-partner] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld met ingang van 21 februari 2017 tot 21 februari 2018.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op het procedureverloop in eerste aanleg, de noodzakelijkheid van een ondertoezichtstelling en schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof:
-te bevelen dat van de bestreden beschikking de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst, zolang die beschikking niet onherroepelijk is geworden;
- de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover er een daartoe strekkend verzoek is, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind] af te wijzen;
- met veroordeling van de rechtbank Gelderland (Staat der Nederlanden) in de kosten van de procedure in beide instanties.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
[ex-partner] voert eveneens verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.216.167/02)
5.1
Ter mondelinge behandeling van de hoofdzaak en het schorsingsverzoek heeft de moeder bij monde van haar advocaat met betrekking tot het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking opgemerkt dat zij geen belang meer heeft bij dit verzoek indien het hof een eindbeslissing geeft omtrent haar verzoek de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [kind] af te wijzen. Indien het hof geen eindbeslissing zal geven dan wordt het verzoek gehandhaafd. De moeder wijzigt haar schorsingsverzoek in die zin dat het als een voorwaardelijk verzoek moet worden beschouwd.
Verzuim
5.2
De moeder voert aan dat tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling van het omgangsverzoek van [ex-partner] bij de rechtbank op 21 februari 2017 haar toen voor het eerst bleek dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van de Raad gelijktijdig zou worden behandeld. Zij heeft nimmer een afschrift van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad ontvangen en is door de rechtbank niet op de hoogte gesteld van de gelijktijdige behandeling. Zij was dan ook niet voorbereid op deze gezamenlijke behandeling. Naderhand heeft de rechtbank de ondertoezichtstellingbeschikking ook niet aan haar toegezonden. Deze is pas ontvangen, nadat deze door haar advocaat is opgevraagd. Bij brieven van 2 en 13 maart en 19 april 2017 heeft de advocaat van de moeder het proces-verbaal van de zitting en een afschrift van het ondertoezichtstellingdossier opgevraagd en op 11 mei 2017 is door haar advocaat telefonisch gerappelleerd. Uiteindelijk is het proces-verbaal van de mondelinge behandeling pas op 21 februari 2017 ontvangen.
De raad stelt dat het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling op 5 januari 2017 door de raad naar de moeder is gestuurd aan het bij de raad bekende adres van de moeder. Bovendien had de raadsmedewerker in gesprekken met de moeder al besproken dat een ondertoezichtstelling door de raad zou worden verzocht.
De advocaat van [ex-partner] legt als productie 7 een uitdraai van de digitale rol van de rechtbank over waaruit blijkt dat op 9 januari 2017 een mutatie is gemeld inhoudende dat bij de omgangsprocedure een ondertoezichtstellingsprocedure is gevoegd.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het hoger beroep mede ertoe dient om omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Het hof is van oordeel dat voor zover de moeder pas bij aanvang van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 februari 2017 is gebleken dat het verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad ook zou worden behandeld en voor zover sprake is van verzuim door de rechtbank met betrekking tot toezending van de processtukken en de beschikking, dit verzuim (in hoger beroep) is hersteld. De moeder beschikt inmiddels over alle processtukken en heeft in hoger beroep de gelegenheid gehad om een goed voorbereid standpunt tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad te kunnen voeren. Het hof passeert daarom dit onderdeel van de stellingen van de moeder.
Is [ex-partner] belanghebbende?
5.3
Voorts heeft de moeder bezwaar gemaakt tegen het aanmerken van [ex-partner] in de onderhavige procedure als belanghebbende, omdat [ex-partner] geen gezag heeft. Zij heeft daarbij verwezen naar de beschikking van de Hoge Raad van 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2665. In lijn met deze uitspraak heeft de raad [ex-partner] ten onrechte geïnformeerd over het verzoek tot ondertoezichtstelling en heeft de raad ten onrechte alle informatie met betrekking tot de ondertoezichtstelling opgenomen in het rapport dat betrekking had op het onderzoek naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling zoals door [ex-partner] was verzocht.
[ex-partner] stelt dat de stelling van de moeder onder verwijzing naar voormelde beschikking van de Hoge Raad op zich juist is, met dien verstande dat uit de bespreking van de prejudiciële vraag die aan de orde was in genoemde beschikking ook blijkt dat het aan de rechter is voorgehouden te allen tijde belanghebbenden, bekenden, of onbekende, op te roepen. Het is de rechter, niet de verzoeker, die bepaalt wie tot de kring van belanghebbenden behoort. Artikel 282 lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift kan indienen. Het hof heeft [ex-partner] bij schrijven van 24 mei 2017 daartoe gelegenheid geboden.
De raad heeft aangegeven dat in het onderzoek geen onderscheid wordt gemaakt in ouders met en zonder gezag. Er is gehandeld overeenkomstig het Kwaliteitskader van de raad, ook indien het hof van oordeel is dat [ex-partner] geen belanghebbende is.
5.4
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv onder belanghebbende wordt verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Volgens vaste rechtspraak (recent bevestigd door de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2014:2665) worden tot de in artikel 798 lid 1 Rv bedoelde rechten en verplichtingen gerekend de door internationale verdragen beschermde rechten, voor zover daarop door de burger rechtstreeks een beroep kan worden gedaan (zoals het recht op ‘family life’ in de zin van art. 8 EVRM. Bij Wet tot herziening van de maatregelen van kinderbescherming (Stb. 2014, 130), die op 1 januari 2015 in werking is getreden, is voorts aan artikel 798, eerste lid, Rv een (tweede) volzin toegevoegd waarin wordt bepaald dat ook degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, als belanghebbende wordt aangemerkt. Naar de Hoge Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) naar aanleiding van aan hem voorgelegde prejudiciële vragen, kan de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 en dus evenmin als belanghebbende in de zin van art. 806 lid 1 Rv, omdat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met gezag belaste ouder en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. Het hof voegt hieraan toe dat, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat, een ouder zonder gezag kan worden aangemerkt als belanghebbende in een procedure waarin de maatregel van de ondertoezichtstelling centraal staat. In de onderhavige procedure is naar het oordeel van het hof sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat [ex-partner] rechtstreeks wordt getroffen in haar rechten en verplichtingen. De grond voor de ondertoezichtstelling is volgens de raad namelijk met name gelegen in het feit dat statusvoorlichting moet plaatsvinden aan [kind] over [ex-partner] . Deze statusvoorlichting is ook noodzakelijk voordat eventueel contact tussen [kind] en [ex-partner] tot stand kan worden gebracht. [ex-partner] wordt hierdoor rechtstreeks in zijn belang getroffen. Daarom wordt [ex-partner] in deze procedure, ondanks het feit dat hij geen gezag heeft, wel als belanghebbende aangemerkt.
De ondertoezichtstelling van [kind] (zaaknummer 200.2016.167/01)
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
standpunt van de moeder
5.6
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [kind] niet verenigen en voert aan dat zij met [ex-partner] en [kind] na de geboorte van [kind] nimmer een gezin heeft gevormd. [ex-partner] heeft [kind] van 2006 tot 2010 gemiddeld één dag per week gezien op zondag. Na een incident waarbij iets is gebeurd bij [ex-partner] dat traumatiserend voor [kind] was, is de omgang in 2010 verbroken. [ex-partner] heeft afscheid van [kind] op het schoolplein genomen en nooit meer iets van zich laten horen. Een politieonderzoek en professionele hulpverlening door [instelling] hebben geen duidelijkheid over het voorval kunnen scheppen. [kind] is een aantal jaren onder behandeling geweest bij [instelling] . Hij is een kwetsbare jongen. Hij heeft beperkingen op cognitief, sociaal-emotioneel en fysiek gebied, is gediagnosticeerd met ADHD en is moeilijk lerend. Hij heeft last gehad van angsten passend bij PTSS. EMDR-therapie heeft dit verminderd, maar hij vertoond nog wel onrustig gedrag, vooral in een onbekende omgeving. De ondersteuning vanuit [instelling] is in november 2015 beëindigd. [kind] ontwikkelt zich nu goed, maar het heeft haar en [kind] veel moeite gekost om dit te bereiken. [kind] moet nu rust krijgen om zich te kunnen richten op school en zelfverzekerder te worden. Alleen al door het bezoek van een raadsmedewerker raakte [kind] erg uit balans. Het is nu geen tijd voor experimenten met statusvoorlichting en omgang met [ex-partner] . De raad adviseert op dit moment geen omgang vast te stellen.
Met betrekking tot het onderzoek van de raad voert de moeder aan dat de raad weliswaar objectieve informanten over de omgang heeft geraadpleegd, maar de huisarts en school is niet specifiek gevraagd naar de mogelijkheden voor statusvoorlichting, [instelling] heeft zich helemaal niet uitgesproken. De moeder heeft een traject naar statusvoorlichting voor ogen van twee tot drie jaar. Over die termijn heeft de raad zich niet uitgelaten en de raad heeft miskend dat [ex-partner] zelf de grootste belemmering vormt voor subtiele statusvoorlichting. [ex-partner] laat zich negatief over haar uit. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [ex-partner] zelfs gedreigd met een mogelijke uithuisplaatsing wanneer zij niet wil meewerken aan het tot stand brengen van omgangscontacten. Haar huisarts schetst een positief beeld van haar opvoedingskwaliteiten. De raad heeft niet goed onderbouwd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, temeer nu een omgangsondertoezichtstelling volgens vaste jurisprudentie zwaarder moet worden gemotiveerd. De vraag of [kind] nu statusvoorlichting aankan, kan worden opgevraagd in een deskundigenbericht door een kinderpsychiater, mogelijk van [instelling] ).
standpunt van de raad
5.7
De raad voert verweert en stelt dat het verzoek weliswaar is voortgekomen uit het omgangsonderzoek, maar dat het hier niet gaat om een omgangsondertoezichtstelling. In het raadsrapport is duidelijk onderbouwd dat sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [kind] vanwege het ontbreken van statusvoorlichting in samenhang met de persoonlijke problematiek van de ouders in het licht van hun ex-partnerschap. [kind] is een zeer kwetsbaar kind. Hij heeft geen contact met [ex-partner] . [ex-partner] krijgt geen informatie over [kind] van de moeder. Vanuit de voorgeschiedenis waarin de moeder gekwetst is en waardoor zij angst heeft, wil zij [kind] beschermen. Daardoor kan zij [ex-partner] geen enkele plek bieden in het leven van [kind] . Zij projecteert haar eigen angsten op [kind] en maakt aanspraak op zijn loyaliteit.
De raad heeft de huisarts, de schooldirecteur en de gezinsbehandelaar van [instelling] niet specifiek gevraagd naar de mogelijkheden voor statusvoorlichting, omdat bij de raad de expertise aanwezig is om te kunnen beoordelen of statusvoorlichting in het belang van [kind] is. De raad heeft juist een overstijgende blik. Er is geen reden voor verder onderzoek.
[kind] heeft positieve herinneringen aan de omgang met [ex-partner] , weliswaar van voor diens geslachtswijziging. Hij heeft er recht op om met beide ouders een band te kunnen opbouwen. Om verdergaande verharding te voorkomen, moet er beweging in de situatie komen. De ouders kunnen dat zelf niet en daarom is het nodig dat een onafhankelijk persoon de regie gaat voeren. Voordat kan worden gedacht aan herstel van het contact met [ex-partner] , moet allereerst aan [kind] verteld worden dat zijn vader een geslachtswijziging heeft ondergaan. Daarbij moet worden aangesloten op het niveau en de mogelijkheden van [kind] . De moeder is daartoe onvoldoende bereid en in staat en zij is niet bereid hiervoor hulp in te roepen van professionals. De ondertoezichtstelling is nodig om het proces zorgvuldig te kunnen doorlopen en ruimte bij [kind] te creëren. De uiteindelijke statusvoorlichting zal niet door de jeugdzorgwerker worden uitgevoerd. Zij onderzoekt slechts de mogelijkheden en coördineert. Het is van groot belang voor [kind] dat de moeder de jeugdzorgwerker toelaat.
standpunt van [ex-partner]
5.8
betwist de stellingen van de moeder. De pogingen om omgang met [kind] van de grond te krijgen zijn gestaakt, omdat de moeder dat op alle fronten gedurende meerdere jaren heeft tegengewerkt. Er was zelfs sprake van een beschuldigingen van seksueel misbruik. De strijd was belastend voor [kind] . De afgelopen jaren was [ex-partner] druk met zichzelf in verband met de geslachtsverandering. Inmiddels heeft zij een stabiele situatie, zij heeft eigen woonruimte en een partner. De rechtbank heeft de moeder in de laatste beschikking inzake de omgang een informatieplicht opgelegd, maar hieraan geeft de moeder geen uitvoering. In het geval van een ondertoezichtstelling zal voor het eerst goed worden gekeken naar de belangen van [kind] . Er is sprake van een bedreigde ontwikkeling van [kind] . Uit het rapport van de raad en stellingen van de moeder kan worden afgeleid dat de moeder [kind] belast met haar eigen angsten. De moeder is achterdochtig en maakt met veel mensen in haar omgeving ruzie. Het staat nog helemaal niet vast of, en zo ja, wanneer [kind] een omgangsregeling aankan. Een eerste stap is een onderzoek of [kind] statusvoorlichting aankan.
standpunt van de GI
5.9
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat eerst met de ouders contact zal worden gelegd. De jeugdzorgwerker heeft [ex-partner] inmiddels gesproken. De moeder heeft het contact nog afgehouden, omdat zij eerst de uitkomst van deze procedure wil afwachten. [kind] heeft in beginsel recht op contact met allebei zijn ouders. De eerste stap zal zijn te onderzoeken of [kind] het aankan om de statusvoorlichting op te pakken. Daarvoor heeft de GI de medewerking van de moeder nodig en zullen mogelijk ook al professionals worden ingeschakeld. [instelling] zal daarover ook benaderd worden. Deze eerste stap moet zo weinig mogelijk onrust veroorzaken bij [kind] . Wanneer geconstateerd wordt dat statusvoorlichting op dit moment nog niet kan plaats vinden dan zal ook geen omgang worden geadviseerd. Indien statusvoorlichting wel mogelijk blijkt te zijn, zal dit met behulp van een professional moeten gaan geschieden.
het oordeel van het hof
5.1
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5.11
Het hof acht, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, aannemelijk dat [kind] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is door de moeder onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder niet in staat is binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Daartoe overweegt het hof voorts nog het volgende.
5.12
Mede in het licht van het algemene uitgangspunt dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind belangrijk is dat hij een goede band kan opbouwen en onderhouden met zijn beide ouders, heeft de raad voldoende onderbouwd dat het in de situatie van [kind] wenselijk is dat wordt ingezet op de mogelijkheden van contact met de niet-verzorgende ouder en dat in verband met de ingrijpende verandering die [ex-partner] als vader heeft ondergaan eerst statusvoorlichting noodzakelijk is. Volgens de raad moet statusvoorlichting zo spoedig mogelijk gebeuren, dan wel worden onderzocht of [kind] klaar is voor een statusvoorlichting. De raad heeft naar het oordeel van het hof medewerkers in dienst met voldoende deskundige kennis om te kunnen beoordelen of statusvoorlichting wenselijk is voor [kind] . Vast staat dat [kind] een kwetsbaar kind is met beperkingen op meerdere gebieden. Of [kind] op dit moment voldoende draagkracht heeft voor de statusvoorlichting wil de GI nader onderzoeken. Aan de hand van de visie van de raad en hetgeen alle belanghebbenden naar voren hebben gebracht, constateert het hof dat de moeder op vrijwillige basis geen medewerking aan het hele traject naar statusvoorlichting zal verlenen. Zij heeft een diepgeworteld wantrouwen jegens [ex-partner] ontwikkeld en is nog niet in staat vanuit het belang van [kind] op objectievere wijze naar [ex-partner] te kijken en medewerking te verlenen aan pogingen om [ex-partner] op een positieve manier een plek te geven bij [kind] . Daarom is het noodzakelijk dat de GI de belangen van [kind] gaat behartigen en (het onderzoek naar) de statusvoorlichting professioneel en deskundig gaat regisseren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven van de moeder en daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Nu het hof een eindbeslissing geeft, beschouwt het hof het verzoek van de moeder omtrent de schorsing als ingetrokken en zal dit verzoek worden afgewezen.
6.3
Nu de grieven van de moeder falen en het hof overigens in de stellingen van de moeder ook geen redenen ziet om de rechtbank Gelderland (Staat der Nederlanden) in de kosten van de procedure in beide instanties te veroordelen, zal dit verzoek eveneens worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.H.A. Moes en
J.U.M. van der Werff, bijgestaan door de griffier, en is op 18 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.