In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende heeft een schadeauto gekocht in Duitsland en heeft aangifte gedaan voor de BPM. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, die door de rechtbank is verminderd. In hoger beroep is de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.030, maar de inspecteur handhaafde de oorspronkelijke aanslag van € 5.352. De belanghebbende heeft geweigerd de auto te tonen aan de inspecteur, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet verplicht was om een fysiek onderzoek van de auto uit te voeren voordat de naheffingsaanslag werd opgelegd. Het hof concludeert dat de bewijslast bij de inspecteur ligt om aan te tonen dat de BPM niet lager is dan de BPM die volgens hem zou moeten worden geheven. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.505, rekening houdend met de schade aan de auto en de afschrijving.