Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
1.Stichting Bharat-Ram,
de Stichting,
[geïntimeerde2] ,
de Stichting c.s.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 oktober 2016,
- het anticipatie-exploot d.d. 4 november 2016,
- de memorie van grieven d.d. 24 januari 2017,
- de memorie van antwoord in het incident met productie 31.
- het op 25 juli 2017 gehouden pleidooi waarbij door de Stichting pleitnotities zijn overgelegd.
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- een bedrag van € 1.095,- ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten die de Stichting heeft gemaakt in verband met de hiervoor onder 3.8 genoemde kortgedingprocedure,
- verdere kosten van die procedure op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- een vergoeding voor de latere levering van de moorties op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
- € 5.387,- ten aanzien van het door Hapag-Lloyd in rekening gebrachte overliggeld, vermeerderd met de kosten die zijn gemaakt teneinde Hapag-Lloyd te bewegen de vracht vrij te geven, op te maken bij staat,
- € 5.436,-, zijnde het verschil tussen het btw-tarief van 21% en 6% dat de Stichting door toedoen van [appellante] heeft moeten afdragen,
- € 592,-, zijnde de invoerrechten die zij door toedoen van [appellante] heeft moeten betalen,
5.De beoordeling van de grieven
grief 2komt [appellante] op tegen de lokalisatie van de plaats van uitvoering in Nederland.
Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EG) Nr. 953/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan in de zin van artikel 3 Rome I. De door de Stichting c.s. gestelde overeenkomst wordt niet genoemd in artikel 4 lid 1 Rome I gegeven opsomming van benoemde overeenkomsten. Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I wordt de overeenkomst dan beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft, dan wel (ingevolge artikel 4 lid 4 Rome I), indien dit niet kan worden vastgesteld, door het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verbonden is.
grief 1gericht.
7.Beslissing
5 september 2017.