ECLI:NL:GHARL:2017:9667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.193.437
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsgeneeskundige in een arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 7 november 2017, wordt de procedure rondom de arbeidsongeschiktheidsverzekering van een betonstorter besproken. De appellant, hierna aangeduid als [verzekerde], heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij Interpolis. Na een hersenabces in 2009 raakte hij volledig arbeidsongeschikt, maar na verloop van tijd werd zijn uitkering door Interpolis beëindigd. De appellant heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend tegen het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, waarin zijn vorderingen werden afgewezen. Het hof heeft in deze uitspraak de feiten en de procedure samengevat en de noodzaak van een verzekeringsgeneeskundige benoeming vastgesteld. Het hof oordeelt dat er een deskundige moet worden ingeschakeld om de beperkingen van de appellant vast te stellen en om te beoordelen of hij voor meer dan 25% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsgeneeskundige zal de klachten en beperkingen van de appellant onderzoeken en een rapport opstellen. Het hof benadrukt dat de diagnose van chronische vermoeidheid en pijnklachten, die somatisch onvoldoende verklaard zijn, door de medici niet gemotiveerd is bestreden door Interpolis. De uitspraak concludeert dat de verzekeringsgeneeskundige de centrale vraag omtrent de arbeidsongeschiktheid van de appellant moet beantwoorden, en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden totdat het rapport van de deskundige is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.193.437
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 288272)
arrest van 7 november 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [verzekerde] ,
advocaat: mr. A.M. Engelen,
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V. m.h.o.d.n. Interpolis,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Interpolis,
advocaat: mr. H.E. Foudraine.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft bij arrest van 11 april 2017 een comparitie van partijen gelast, die gehouden is op 24 augustus 2017. Van het verhandelde ter zitting is (verkort) proces-verbaal opgemaakt, inhoudende dat beide partijen zich tegelijkertijd bij akte konden uitlaten over de persoon van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en de aan deze te stellen vragen.
1.2
Beide partijen hebben zich bij akte van 5 september 2017 hierover uitgelaten.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het (bestreden) eindvonnis van 2 maart 2016. In hoger beroep hebben beide partijen in het kader van de comparitie van 24 augustus 2017 nog nieuwe stukken overgelegd, die het hof zal betrekken meenemen onder 3.1 bij de samenvatting en feitenweergave van de zaak.
3. De beoordeling van de grieven en de vordering
3.1
Het gaat in dit geding, kort gezegd, om het volgende. [verzekerde] heeft bij Interpolis een arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder: AOV) afgesloten voor zijn beroep van exploitant van een betonnen bedrijfsvloerenbedrijf (later ingedeeld in de zwaardere beroepsklasse 4). De AOV is aangegaan onder bijzondere voorwaarden (niet voor rugproblematiek c.a., weergegeven onder rov. 2.2 van het eindvonnis van 2 maart 2016), die voor het onderhavige geschil verder niet relevant zijn. Op 2 november 2009 heeft [verzekerde] zijn werk moeten staken in verband met een hersenabces; hij raakte hierdoor volledig arbeidsongeschikt en ontving dan ook een uitkering van Interpolis op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Als gevolg van het doorgemaakte hersenabces was onder meer sprake van epileptische aanvallen c.q. “wegrakingen”, als gevolg waarvan [verzekerde] door het CBR een rijontzegging kreeg opgelegd. Nadat [verzekerde] eerst in maart 2013 van Interpolis vernam dat er geen sprake meer was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis, heeft Interpolis de uitkering weer hersteld na een rapport van 3 augustus 2013 van verzekeringsgeneeskundige [B] (waarvan twee versies bestaan: een complete “medische versie” (productie 12 in hoger beroep aan de zijde van Achmea) en een uittreksel of “zakelijke weergave” (productie 4 bij inleidende dagvaarding) daarvan) en een rapport van 25 september 2013 van arbeidsdeskundige [C] (waarin staat vermeld dat zolang er rijontzegging is, [verzekerde] volledig arbeidsongeschikt is).
Bij brief van 21 mei 2013 van de internisten ( [D] en [E] ) verbonden aan het UMC St. Radboud te Nijmegen aan de huisarts van [verzekerde] is verslag gedaan van hun bevindingen op 1 mei 2013 en de conclusie daarvan luidde: “
Invaliderende moeheid, ontstaan na een hersenabces in november 2009. Geen behandelbare somatische verklaring gevonden. Mijn inziens zeer goed passend bij het chronisch vermoeidheidssyndroom.(…)” (productie 21 in hoger beroep aan de zijde van [verzekerde] )
.[verzekerde] is toen verwezen naar het Nijmeegs Kenniscentrum voor Chronische Vermoeidheid voor cognitieve gedragstherapie. Bij brief van 29 oktober 2014 heeft Interpolis de uitkering wederom beëindigd en met verwijzing naar de rapporten uit 2013 als reden opgegeven dat er geen rijontzegging meer was en dat [verzekerde] aldus niet meer arbeidsongeschikt was (hiermee het rapport van [C] volgend). Daarna heeft de advocaat van [verzekerde] een eigen “medisch adviseur”, ingeschakeld, mevr. [F] , bedrijfsarts verbonden aan MAREIS, die in een brief(rapport) van 5 januari 2015 (met een opgesteld FML van 31 december 2014) haar bevindingen heeft neergelegd. [F] heeft in een brief van 26 juli 2016 (productie 20 in hoger beroep aan de zijde van [verzekerde] ) aan de advocaat van [verzekerde] haar bevindingen van destijds bevestigd (en de FML aangescherpt met sterkere beperkingen). Zij concludeert dat [verzekerde] arbeidsongeschikt is voor zijn eigen functie. In reactie op deze laatste brief van [F] heeft de medisch adviseur [G] van Interpolis per e-mail van 15 augustus 2016 onder meer aangevoerd dat hij het chronisch vermoeidheidssyndroom en de behandeling daarvan niet kan afleiden uit de (medische) stukken en ook dat de klachten van [verzekerde] niet zijn terug te herleiden tot het hersenabces. Op 26 november 2015 is [verzekerde] gezien op de polikliniek psychiatrie van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen ( [H] en [I] ), op verwijzing van zijn huisarts in verband met reeds langer bestaande (deels) onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten met de vraagstelling tot overname van begeleiding (voor het zorgprogramma Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten – SOLK-poli). In de conclusie (productie 22 in hoger beroep aan de zijde van [verzekerde] ) is onder meer opgenomen:
“Het betreft een 55-jarige man met (deels) somatisch onverklaarde lichamelijke klachten bestaande uit chronische pijn en chronische vermoeidheid voorts al enkele jaren aanwezig. Patiënt is fors belemmerd in het uitvoeren van zijn dagelijkse activiteiten ten gevolgen van de klachten. Er is sprake van een duidelijke 'knik’ in zijn levensgeschiedenis, ontstaan nadat er een abces in zijn hersenen werd ontdekt. Voorheen was hij een hardwerkende man die nooit ziek was en nadien is patient geheel thuis komen te zitten, (…)”.
De diagnose volgens de DSM-IV criteria luidt:
“As I : Ongedifferentieerde somatoforme stoornis
(…)
As III : Chronische, somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten waaronder vermoeidheid en pijn in de spieren
As IV : Werkproblemen, financiële problemen (…)”
Aangeraden wordt dat [verzekerde] de cursus Omgaan met Lichamelijke Klachten gaat volgen, al is een contra-indicatie de lopende rechtszaak. [verzekerde] heeft desalniettemin toch hieraan deelgenomen vanaf mei tot december 2016 (en de cursus ook afgerond).
Op 3 augustus 2016 is [verzekerde] ook gezien op de polikliniek neurochirurgie van het St. Elisabeth ziekenhuis in Tilburg (door [J] ). In de conclusie (productie 23 in hoger beroep aan de zijde van [verzekerde] ) staat onder meer vermeld:
“Conclusie: patiënt heeft pijnklachten over het gehele lichaam. Pijn in het hoofd. Drukgevoel achter het hoofd. Patiënt heeft nog steeds hinder van epilepsie bij een status na hersenabces links temporaal. De klachten van patiënt zouden overeen kunnen komen met ME of fybromyalgie, maar gezien de bijkomende artrose in zijn gewrichten en de hoeveelheid medicatie zijn deze ziektebeelden moeilijk afgrensbaar.”De MRI-scan laat volgens [J] overigens een fraai genezen beeld van het hersenabces zien.
3.2
[verzekerde] is met de inleidende dagvaarding van 6 augustus 2015 de onderhavige procedure gestart en heeft onder meer gevorderd dat Interpolis een uitkering zal verstrekken op basis van 100% arbeidsongeschiktheid (althans meer dan 25% arbeidsongeschiktheid) en wel vanaf 29 oktober 2014 totdat de verzekering is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Na stukkenwisseling en een comparitie van partijen op 7 december 2015 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 2 maart 2016 de vordering(en) van [verzekerde] afgewezen.
3.3
[verzekerde] is met vijf grieven tegen het eindvonnis opgekomen. Deze grieven, waarvan vier zijn gericht tegen de dragende rechtsoverwegingen onder 4.3 – 4.5, beogen een volle herbeoordeling van het geschil. De kern van het geschil draait om de vraag of [verzekerde] arbeidsongeschikt is in de zin van (artikel 1 van) de AOV-polis (geciteerd in het bestreden vonnis onder 2.3) en wel in het bijzonder of het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) tot die arbeidsongeschiktheid leidt. Voor deze grond (CVS) heeft de kantonrechter onder rechtsoverweging 4.5 tot uitgangspunt genomen dat volgens vaste rechtspraak een redelijke uitleg van de door Interpolis gehanteerde polisvoorwaarden met zich brengt dat ook in geval voor medische klachten geen objectief medische diagnose is vast te stellen, maar wel sprake is van een door medici (specialisten) herkenbaar en benoembaar klachtenbeeld, sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis. De rechtbank benoemt dit als een ruime uitleg. In de memorie van antwoord in reactie op grief III schrijft Interpolis over deze rechtsoverweging dat de kantonrechter dit “terecht” overweegt, waaruit het hof afleidt dat Interpolis het met dit uitgangspunt eens is. In de spreekaantekeningen voor de comparitie in hoger beroep van 24 augustus 2017 lijkt Interpolis, hiervan terug te willen komen. Daargelaten dat het hof deze “ruime uitleg” van de rechtbank onderschrijft, is het in strijd met de eisen van een goede procesorde indien en voor zover ervan moet worden uitgegaan dat Interpolis ter zitting een tegenstrijdig, gewijzigd standpunt heeft willen innemen met hetgeen in de memorie van antwoord expliciet is verwoord. Voor zover dit het geval is, zal het hof daarop geen acht slaan.
3.4
Het hof stelt voorop dat gelet op het bepaalde in de artikelen 149 en 150 Rv op [verzekerde] de last rust te stellen, en ingeval van voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat bij hem sprake is van arbeidsongeschiktheid op grond waarvan hij aanspraak kan maken op een uitkering onder de met Achmea gesloten AOV. Het hof stelt vast dat ná het uitspreken van het vonnis van 2 maart 2016 nog nieuwe medische informatie is overgelegd. Voorts heeft het hof geconstateerd dat het volledige, medisch rapport van 3 augustus 2013 van verzekeringsgeneeskundige [B] (dat ter gelegenheid van de comparitie op 24 augustus 2017 door Interpolis is ingebracht ter aanvulling op het beknopte, zakelijke rapport van dezelfde datum dat is overgelegd als productie 4 bij inleidende dagvaarding) op de pagina’s 3-8 de voorhanden medische informatie opsomt tot medio april 2013. Zo staat op pagina 8 bij
Brief verzekerde d.d. 25-04-2013:“(…) Ook geeft hij aan dat zijn huisarts hem heeft doorverwezen naar het UMC St. Radboud, afdeling interne geneeskunde, in verband met chronische pijn en vermoeidheidsklachten.”De brief van 21 mei 2013 van de internisten ( [D] en [E] ) aan de huisarts (zie hierboven onder 3.1) is hierbij niet, althans niet kenbaar, meegenomen in de beoordeling door [B] . Door de internisten zijn de klachten van [verzekerde] geduid als “invaliderende moeheid”, ontstaan na het hersenabces en passend bij CVS. Niet gesteld of gebleken is dat een internist niet de aangewezen specialist is om die diagnose te kunnen stellen. Voorts blijkt uit de uitvoerige door [B] afgenomen anamnese dat [verzekerde] ook tegenover hem soortgelijke klachten heeft geuit: last van gewrichten, van vermoeidheid, van hoofdpijn, van pijn op de ogen en nekklachten. De vermoeidheid is gekomen na het hersenabces en als gevolg van die vermoeidheid moet hij altijd ’s middags een paar uur rusten. Hij heeft meer epileptische aanvallen gehad, maar dat verzwegen voor de neuroloog omdat hij anders zijn rijbewijs kwijt is. Ook als hij zich niet fysiek inspant, zoals na een vistocht, voelt hij zich moe. Hierover schrijft [B] in zijn beschouwing “weliswaar rust hij overdag, maar hiervoor is geen medische grondslag”, doch deze conclusie staat haaks op de bevindingen van de internisten (waarmee [B] toen kennelijk nog niet bekend was).
3.5
Uit de uitvoerig weergegeven medische informatie, opgenomen in de complete medische rapportage van [B] , volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [verzekerde] al vanaf 2011 niet alleen weer clusterhoofdpijn ervaart, doch ook overal pijnklachten heeft en (druk)pijn bij de ogen (kenbaar uit de brieven van [K] , neuroloog en [L] , ook neuroloog). In een brief van 14 februari 2012 schrijft revalidatiearts [M] (verbonden aan Tolbrug) onder meer dat [verzekerde] sinds twee jaar last heeft van, kort gezegd, de gewrichten, dat hij tussen de middag nog enige uren slaapt en dat hij snel vermoeid is. De conclusie luidt dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom en van vermoeidheidsklachten. In de brief van 24 februari 2012 van [N] , psycholoog (verbonden aan Tolbrug) staat onder meer vermeld dat [verzekerde] drie grote problemen heeft, namelijk vermoeidheid, pijn en piekeren over het verleden. In het verslag van 24 mei 2012 van de teambespreking Tolbrug staat onder meer vermeld dat [verzekerde] kampt met een chronisch pijnsyndroom met vermoeidheidsklachten en dat hij beperkt is in belastbaarheid. In de eindrapportage van Tolbrug van 28 november 2012 is onder meer opgenomen dat [verzekerde] hard heeft gewerkt om op een hoger peil te komen wat betreft kracht en conditie. De pijn zelf is niet veranderd. Hij sport tweemaal per week en heeft het rusten teruggebracht van 2 naar 1,5 uur. In april 2013 is [verzekerde] gezien door [L] , neuroloog en [O] , fysiotherapeut en beiden rapporteren over de diffuse pijnklachten (met name aan de gewrichten) en over de verwijsdiagnose chronische pijn/vermoeidheidssyndroom na cerebrale ziekte.
3.6
Uit de recente medische informatie (van de afdeling psychiatrie in november 2015 en van de neuroloog [J] in augustus 2016 – vermeld hiervoor onder 3.1), die door [B] noch door de rechtbank kon worden meegewogen, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat nog immer sprake is van chronische vermoeidheids- en pijnklachten die somatisch niet verklaarbaar zijn. In zoverre passen deze bevindingen (en ook de door [verzekerde] steeds geuite klachten) bij de eerdere diagnose CVS van de internisten [D] en [E] . Daarnaast komen ook de chronische pijnklachten steeds terug in de rapportages van de medici. Deze klachten hebben geleid tot de diagnose (op As 1) ongedifferentieerde somatoforme stoornis (somatisch onverklaarde lichamelijke klachten bestaande uit chronische pijn en chronische vermoeidheid). De diagnose CVS en de ongedifferentieerde somatoforme stoornis zijn door Interpolis (en door haar medisch adviseur [G] ) niet gemotiveerd bestreden, zodat het hof uitgaat van deze diagnoses. Er is derhalve sprake van een herkenbaar en benoembaar klachtenbeeld als hiervoor onder 3.3 bedoeld. Voorts gaat het hof ervan uit dat de klachten die hieruit voortvloeien ook beperkingen oplevert. Zo schrijven de internisten al in de brief van 21 mei 2013 dat sprake is van “invaliderende vermoeidheid” en de psychiater met de klinisch psycholoog concluderen in de brief van 15 december 2015 dat [verzekerde] fors belemmerd is in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten ten gevolge van de klachten. Uit hetgeen namens Interpolis op de zitting in hoger beroep naar voren is gebracht leidt het hof af dat Interpolis niet zozeer het bestaan van de klachten bij [verzekerde] bestrijdt, maar dat zij zich op het standpunt stelt dat de beperkingen die [verzekerde] ervaart worden veroorzaakt door copingproblemen. Het hof is van oordeel dat voor zover er beperkingen zouden zijn die worden veroorzaakt copingproblemen, er geen reden is deze bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing te laten. Indien wordt aangenomen dat er een causaal verband bestaat tussen het hersenabces en de pijn- en vermoeidheidsklachten, dient eveneens te worden aangenomen dat er causaal verband bestaat tussen het hersenabces en mogelijke, door Interpolis gestelde, copingproblemen. Uit het feit dat er speciale programma’s bestaan die mensen met pijn- en vermoeidheidsklachten leren omgaan met hun klachten blijkt reeds dat copingproblemen kunnen optreden bij pijn- en vermoeidheidsklachten. Daarbij komt nog dat niet kan worden gezegd dat [verzekerde] niet meewerkt aan zijn herstel. Integendeel, uit de stukken blijkt dat [verzekerde] er alles aan heeft gedaan en doet om met zijn klachten (te leren) om te gaan. Dat sprake is van causaal verband met het ontstaan en doormaken van het hersenabces staat voor het hof afdoende vast: de psychiater met de klinisch psycholoog constateren “een duidelijke knik” in de levensgeschiedenis van [verzekerde] nadat het abces in zijn hersenen werd ontdekt. Mutatis mutandis schrijven de internisten in de brief van 21 mei 2013 over de invaliderende vermoeidheid “ontstaan na een hersenabces”. Hiertegen heeft Interpolis niets ingebracht.
3.7
De vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis hangt af van het antwoord op de vraag of [verzekerde] voor meer dan 25% ongeschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan het beroep/bedrijf van [verzekerde] . Partijen twisten over de vraag of [verzekerde] voor meer dan 25% arbeidsongeschikt is. Daarom is het hof, zoals ter zitting al met partijen is besproken, van oordeel dat er een verzekeringsgeneeskundige ingeschakeld dient te worden die de beperkingen van [verzekerde] kan beschrijven en vastleggen (in een beperkingenprofiel). Daarbij dient de verzekeringsgeneeskundige uit te gaan van de hiervoor onder 3.6 genoemde diagnoses.
Dit stuk hieronder is nieuw.
3.8
Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen verzekeringsgeneeskundige en de aan deze te stellen vragen. Het hof heeft (bij monde van de voorzitter) contact gezocht met mevrouw [P] , verzekeringsgeneeskundige, en haar gevraagd of zij ten opzichte van partijen en hun advocaten vrijstaat en of zij in staat is om, binnen redelijke termijn, een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in te stellen en een functiebeperkingenlijst op te stellen ter beantwoording van de centrale vraag of [verzekerde] voor 25% of meer arbeidsongeschikt is voor zijn functie van exploitant van een betonnen bedrijfsvloerenbedrijf. Zij staat weliswaar vrij ten opzichte van partijen, maar zij kan zich als verzekeringsgeneeskundige niet uitlaten over een percentage van arbeidsongeschiktheid. Zij stelt (enkel) de beperkingen vast die voortvloeien uit de klachten van [verzekerde] , waarna een arbeidsdeskundige bepaalt welk loon de verzekerde ( [verzekerde] ) ondanks zijn beperkingen nog kan verdienen. Dat betekent voor partijen dat, als het rapport van de verzekeringsgeneeskundige gereed is, er mogelijk nog een arbeidsdeskundige benoemd moet worden (tenzij de door de verzekeringsgeneeskundige vastgestelde beperkingen evident zullen leiden tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan 25% voor de functie van [verzekerde] ; daarom zal het hof thans nog niet overgaan tot het tevens benoemen van een arbeidsdeskundige). De verzekeringsgeneeskundige mevr. [P] heeft voorts gemeld dat haar gebruikelijke voorschot 10 uur á € 200,- (excl. btw) bedraagt. De griffier heeft bij brief/faxbericht advocaten hiervan op de hoogte gesteld, nu het hof ter zitting al had aangegeven dat het voorschot rond de € 2.500,- zou (kunnen) bedragen.
Gelet op de omstandigheden in de onderhavige zaak zal het hof, afwijking van de hoofdregel in artikel 195 Rv, Interpolis met de betaling van het voorschot te belasten.
De verzekeringsgeneeskundige kan vanaf begin december 2017 [verzekerde] bezoeken/onderzoeken, waarna gemiddeld genomen een conceptrapport volgt na 4-6 weken dat eerst naar [verzekerde] gestuurd zal worden in verband met zijn blokkeringsrecht, inzage-en correctierecht. Vervolgens krijgen beide partijen een maand de tijd om te reageren op het conceptrapport.
3.9
Partijen hebben zich bij akte van 5 september 2017 ook uitgelaten over de te stellen vragen aan de verzekeringsgeneeskundige. Interpolis heeft enige vragen geformuleerd waarop het hof ook acht heeft geslagen. Het hof zal de navolgende vragen stellen aan de verzekeringsgeneeskundige en haar in ieder geval vragen om [verzekerde] persoonlijk te bezoeken en onderzoeken.
1) Kunt u aan de hand van de door u afgenomen anamnese en de bevindingen/diagnoses van de artsen/specialisten die vermeld staan onder rechtsoverweging 3.6 van dit arrest, de klachten, afwijkingen en beperkingen en een beperkingenprofiel opstellen conform het systeem van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML)?
2) Wilt u tevens aan de hand van de door u afgenomen anamnese en de bevindingen/diagnoses van de artsen/specialisten die vermeld staan onder rechtsoverweging 3.6 van dit arrest, een niet door FML-gereglementeerde, verhalende beschrijving van de klachten, afwijkingen en beperkingen en/of handicaps geven?
3) Kunt u mogelijk toch nog een antwoord geven op de vraag of [verzekerde] voor meer dan 25% arbeidsongeschikt is voor zijn werk/beroep als exploitant van een betonnen bedrijfsvloerenbedrijf ?
4) Verwacht u op basis van de onder rechtsoverweging 3.6 genoemde bevindingen van de medisch deskundigen in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering op uw vakgebied? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke termijn en in welke mate (het liefst uitgedrukt in een % arbeidsongeschiktheid) u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
5) Heeft u zelf nog opmerkingen/adviezen die in het kader van de beoordeling van deze zaak relevant (kunnen) zijn?
3.1
Nadat het definitieve rapport gereed is gekomen stelt hof partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de voortgang van de procedure (eventueel arbeidsdeskundig onderzoek dan wel een minnelijke regeling). Desgewenst kunnen partijen er ook voor kiezen om wederom ter comparitie te verschijnen indien zij daar prijs op stellen.
3.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, beslissende in hoger beroep:
beveelt een nader onderzoek door een deskundige;
benoemt tot deskundige:
verzekeringsgeneeskundigemevrouw [P] , verbonden aan MD.Avis, Officiersvliet 12-14, 3331 KM Zwijndrecht, tel. 078 – 68 151 73
e-mail: info@ [P] .nl
en stelt de vragen als vermeld onder rechtsoverweging 3.9;
bepaalt dat
de verzekeringsgeneeskundigeeen concept-deskundigenbericht aan partijen zal toesturen (nadat [verzekerde] heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van haar blokkeringsrecht) en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen. In het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reacties van partijen op het concept bespreken;
bepaalt dat
de verzekeringsgeneeskundigehet door haar uit te brengen en ondertekende rapport ter griffie van dit hof, voor de behandeling van deze zaak gevestigd te Arnhem, (postbus 9030, 6800 EM Arnhem) zal indienen vóór ***
1 maart 2018;
bepaalt dat Interpolis aan de verzekeringsgeneeskundige en kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen;
beveelt partijen om aan de verzekeringsgeneeskundige alle door haar gewenste inlichtingen te verstrekken;
bepaalt het voorschot van de kosten van de verzekeringsgeneeskundige op € 2.200,- (incl. btw);
bepaalt dat Interpolis het voorschot dient te betalen, conform de nota met betaalinstructies die Interpolis zal ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat de verzekeringsgeneeskundige niet met het onderzoek zal starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat de verzekeringsgeneeskundige zich - door tussenkomst van de griffie - met vragen en opmerkingen kan wenden tot mevr. mr. R.A. Dozy, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan de verzekeringsgeneeskundige te verzenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, H.C. Frankena en R.A. van der Pol en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.