ECLI:NL:GHARL:2018:10091

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.211.429
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • J. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en proceskostenvergoeding in verkeerssanctiezaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die op 17 februari 2017 een administratieve sanctie had opgelegd aan de betrokkene wegens het parkeren voor een in- en/of uitrit. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond had verklaard, maar de beslissing tot toekenning van een dwangsom had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er geen dwangsom verschuldigd was, omdat er geen sprake was van een ingebrekestelling. Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging, het parkeren voor een in- en/of uitrit, inderdaad had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de betrokkene niet opzettelijk verkeerd had geparkeerd, maar dat dit niet relevant was voor de sanctie. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat de dwangsom niet verschuldigd was, maar vernietigde de beslissing van de kantonrechter voor zover deze de dwangsombeschikking van de officier van justitie had vernietigd. Het hof oordeelde dat de proceskosten in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen en veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 125,25.

Uitspraak

WAHV 200.211.429
20 november 2018
CJIB 194790282
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 17 februari 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudend te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing tot toekenning van een dwangsom gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het verzoek om een dwangsom afgewezen. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 496,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling (de gedraging)

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren voor een in- en/of uitrit”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 december 2015 om 19:40 uur op de Grotestraat te Nijverdal met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
2. De gemachtigde stelt dat de blauwe zone niet stond aangegeven. Er waren geen borden en bovendien was het donker en slecht weer zodat er geen blauwe lijn zichtbaar was. De betrokkene had keurig een parkeerkaartje gekocht. Hij had zijn auto netjes tussen andere auto’s geparkeerd. Dat deze niet op een parkeerplek stond, was in het donker niet te zien. Ook was de betrokkene zich er niet van bewust dat hij voor een in- of uitrit stond. Er zijn zoveel in- en uitritten in de Grotestraat. Deze straat staat bekend als de chaosstraat.
3. Het hof zal de verweren van de gemachtigde met betrekking tot borden en blauwe belijning onbesproken laten, nu de gedraging het parkeren voor een in- of uitrit betreft. Datzelfde geldt voor de vraag of al dan niet is betaald voor het parkeren.
4. In zaken met betrekking tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is het uitgangspunt dat op basis van de verklaring van de verbalisant kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Dat is anders als feiten of omstandigheden bekend worden die aanleiding geven om aan die verklaring te twijfelen.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het brondocument onder meer in:
‘Het motorvoertuig blokkeerde de uitrit volledig waardoor gebruik onmogelijk werd gemaakt.’
6. De verklaring van de verbalisant wordt niet weerlegd door de argumenten van de gemachtigde. Dat de gedraging is verricht, staat dan ook vast. Het hof moet vervolgens beoordelen of de aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, maken dat het opleggen van een sanctie achterwege moet blijven, dan wel aanleiding geven de sanctie te matigen (vgl. artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv).
7. Naar het oordeel van het hof is van dergelijke omstandigheden niet gebleken.
Dat de betrokkene niet opzettelijk verkeerd heeft geparkeerd, wat het hof wel wil aannemen, is niet van belang. Het is de verantwoordelijkheid van een automobilist om zijn voertuig op de juiste wijze te parkeren. In voorkomende gevallen zal hij, eventueel na het uitstappen, nagaan of dit op een toegestane manier is gebeurd. Dat is niet anders wanneer het donker is of weersomstandigheden het zicht bemoeilijken. Dat de betrokkene dit kennelijk onvoldoende heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening.
8. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard.

Beoordeling (de dwangsom)

9. De officier van justitie heeft de betrokkene een dwangsom toegekend van € 520,- omdat er te laat op het administratief beroep is beslist. Volgens de officier van justitie is de dwangsom verschuldigd over een periode van 22 dagen, namelijk van 19 juli 2016 tot en met 10 augustus 2016.
10. De gemachtigde heeft de hoogte van de dwangsom bij de kantonrechter betwist. Volgens de gemachtigde bedraagt de dwangsom € 1100,- nu deze is verschuldigd over een periode van 38 dagen, namelijk van 6 juli 2016 tot en met 13 augustus 2016.
11. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie geen dwangsom is verschuldigd. De kantonrechter heeft de beslissing tot het toekennen van een dwangsom daarom vernietigd en het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
12. De gemachtigde betoogt dat de kantonrechter de dwangsom niet in zijn geheel had mogen afwijzen, omdat de officier van justitie reeds een dwangsom had toegekend. Verder herhaalt hij het verweer dat de door de officier van justitie toegekende dwangsom te laag is.
12. In artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat:
Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
14. In artikel 4:17 van de Awb staat, voor zover hier van belang:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…)
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. (…)
15. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, staat:
Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
16. Voor zover de gemachtigde wil betogen dat de kantonrechter niet had mogen beoordelen
ofer een dwangsom was verschuldigd, aangezien het beroep alleen de hoogte van de dwangsom betrof, treft dit verweer geen doel. De vaststelling van de hoogte van de dwangsom ligt in het verlengde van de vraag of een dwangsom is verschuldigd. Deze vragen zijn niet van elkaar te scheiden. Met de betwisting van de hoogte van de dwangsom ligt ook de verschuldigdheid daarvan opnieuw ter beoordeling voor.
17. De officier van justitie had uiterlijk 20 juni 2016 op het beroep moeten beslissen. Vanaf dat moment kon de officier van justitie in gebreke worden gesteld. De gemachtigde stelt dat hij dit in zijn brief van 21 juni 2016 heeft gedaan.
18. De brief van 21 juni 2016 van de gemachtigde is (zo blijkt uit het ontvangststempel) op diezelfde dag door de officier van justitie ontvangen. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
‘Betreft: 194790282 (…)
Ik treed op als gemachtigde van [D] , wonende te [E] . (…)
Naar aanleiding van een door ondergetekende ingediend administratief beroepschrift d.d.
02 februari 2016 en vanwege het uitblijven van een wettelijke tijdige beslissing uwerzijds binnen 16 weken, ontvangt u dit schrijven mijnerzijds met het verzoek om mijn verzoek namens cliënt om informatie met voortvarendheid en binnen de daarvoor wettelijk vastgestelde termijn van twee weken te behandelen. Ik verzoek u de beschikking op grond van Awb art. 7:24 te vernietigen.’
19. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Een ingebrekestelling moet aan de volgende eisen voldoen:
- voldoende duidelijk moet zijn op welke aanvraag het document betrekking heeft;
- de belanghebbende moet zich op het standpunt stellen dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist;
- de belanghebbende moet er op aandringen dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (vgl. Raad van State, 24 december 2014, 201402074/1/A3, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:RVS:2014:4682).
20. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn brief van 21 juni 2016 niet heeft aangedrongen op het alsnog nemen van een beslissing op het administratief beroep. Hij verzoekt de officier van justitie alleen om binnen twee weken te reageren op zijn verzoek om informatie. Deze brief is dan ook niet een ingebrekestelling met betrekking tot het administratief beroep.
21. Op 5 juli 2016 heeft de officier van justitie nog een brief van de gemachtigde ontvangen. Deze is vrijwel gelijk aan de brief van 21 juni 2016 en ook op die datum gedateerd. De verwijzing naar [D] (die volgens de gemachtigde op een vergissing berust) is verwijderd. Ook deze brief kan niet als een ingebrekestelling met betrekking tot het administratief beroep worden aangemerkt.
22. De officier van justitie is niet in gebreke gesteld en daarom is geen dwangsom verschuldigd. Dit betekent echter niet dat de door de officier van justitie toegekende dwangsom door de kantonrechter kon worden herzien. In zaken als deze die geen kwestie van openbare orde betreffen geldt het algemene bestuursrechtelijke uitgangspunt dat het gebruikmaken van een rechtsmiddel een betrokkene niet in een slechtere positie mag brengen dan hij zou zijn geweest wanneer hij dat niet had gedaan (vergelijk: uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2017 en 17 oktober 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2017:2412 respectievelijk ECLI:NL:RVS:2018:3378).
23. De beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de dwangsombeschikking van de officier van justitie is vernietigd en het verzoek om een dwangsom is afgewezen, moet derhalve worden vernietigd.

Beoordeling (de proceskostenvergoeding)

24. De gemachtigde stelt dat de berekening van de proceskostenvergoeding door de kantonrechter niet klopt. De kantonrechter heeft alleen punten toegekend voor het indienen van het beroepschrift tegen de beslissing op het administratief beroep en voor het bijwonen van de zitting. Volgens de gemachtigde had de kantonrechter ook punten moeten toekennen voor het indienen van het beroepschrift tegen de dwangsombeschikking en voor het bijwonen van de zitting met betrekking tot dat beroep.
25. Het verweer op dit punt mist doel. Gelet op artikel 4:19 van de Awb maken de bezwaren tegen de dwangsombeschikking deel uit van het beroep tegen de beslissing op het administratief beroep (vgl. het arrest van het hof van 16 juni 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:4974). Van een aparte procedure of apart als zodanig aan te merken proceshandelingen is geen sprake. Dat de gemachtigde zijn bezwaren tegen de dwangsom in een aparte brief heeft opgenomen, maakt dat niet anders. De kantonrechter is dan ook terecht uitgegaan van 2 procespunten.
26. De proceskosten in hoger beroep komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient in totaal 1 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,-. De wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) wordt toegepast, aangezien het hoger beroep slechts doel treft voor zover het de dwangsom betreft. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 125,25.
27. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de dwangsombeschikking van de officier van justitie is vernietigd en het verzoek om een dwangsom is afgewezen;
bevestigt de beslissing voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 125,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.