Beoordeling (de dwangsom)
9. De officier van justitie heeft de betrokkene een dwangsom toegekend van € 520,- omdat er te laat op het administratief beroep is beslist. Volgens de officier van justitie is de dwangsom verschuldigd over een periode van 22 dagen, namelijk van 19 juli 2016 tot en met 10 augustus 2016.
10. De gemachtigde heeft de hoogte van de dwangsom bij de kantonrechter betwist. Volgens de gemachtigde bedraagt de dwangsom € 1100,- nu deze is verschuldigd over een periode van 38 dagen, namelijk van 6 juli 2016 tot en met 13 augustus 2016.
11. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie geen dwangsom is verschuldigd. De kantonrechter heeft de beslissing tot het toekennen van een dwangsom daarom vernietigd en het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
12. De gemachtigde betoogt dat de kantonrechter de dwangsom niet in zijn geheel had mogen afwijzen, omdat de officier van justitie reeds een dwangsom had toegekend. Verder herhaalt hij het verweer dat de door de officier van justitie toegekende dwangsom te laag is.
12. In artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat:
Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
14. In artikel 4:17 van de Awb staat, voor zover hier van belang:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…)
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. (…)
15. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, staat:
Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
16. Voor zover de gemachtigde wil betogen dat de kantonrechter niet had mogen beoordelen
ofer een dwangsom was verschuldigd, aangezien het beroep alleen de hoogte van de dwangsom betrof, treft dit verweer geen doel. De vaststelling van de hoogte van de dwangsom ligt in het verlengde van de vraag of een dwangsom is verschuldigd. Deze vragen zijn niet van elkaar te scheiden. Met de betwisting van de hoogte van de dwangsom ligt ook de verschuldigdheid daarvan opnieuw ter beoordeling voor.
17. De officier van justitie had uiterlijk 20 juni 2016 op het beroep moeten beslissen. Vanaf dat moment kon de officier van justitie in gebreke worden gesteld. De gemachtigde stelt dat hij dit in zijn brief van 21 juni 2016 heeft gedaan.
18. De brief van 21 juni 2016 van de gemachtigde is (zo blijkt uit het ontvangststempel) op diezelfde dag door de officier van justitie ontvangen. In deze brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
‘Betreft: 194790282 (…)
Ik treed op als gemachtigde van [D] , wonende te [E] . (…)
Naar aanleiding van een door ondergetekende ingediend administratief beroepschrift d.d.
02 februari 2016 en vanwege het uitblijven van een wettelijke tijdige beslissing uwerzijds binnen 16 weken, ontvangt u dit schrijven mijnerzijds met het verzoek om mijn verzoek namens cliënt om informatie met voortvarendheid en binnen de daarvoor wettelijk vastgestelde termijn van twee weken te behandelen. Ik verzoek u de beschikking op grond van Awb art. 7:24 te vernietigen.’
19. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Een ingebrekestelling moet aan de volgende eisen voldoen:
- voldoende duidelijk moet zijn op welke aanvraag het document betrekking heeft;
- de belanghebbende moet zich op het standpunt stellen dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist;
- de belanghebbende moet er op aandringen dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (vgl. Raad van State, 24 december 2014, 201402074/1/A3, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:RVS:2014:4682). 20. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn brief van 21 juni 2016 niet heeft aangedrongen op het alsnog nemen van een beslissing op het administratief beroep. Hij verzoekt de officier van justitie alleen om binnen twee weken te reageren op zijn verzoek om informatie. Deze brief is dan ook niet een ingebrekestelling met betrekking tot het administratief beroep.
21. Op 5 juli 2016 heeft de officier van justitie nog een brief van de gemachtigde ontvangen. Deze is vrijwel gelijk aan de brief van 21 juni 2016 en ook op die datum gedateerd. De verwijzing naar [D] (die volgens de gemachtigde op een vergissing berust) is verwijderd. Ook deze brief kan niet als een ingebrekestelling met betrekking tot het administratief beroep worden aangemerkt.
22. De officier van justitie is niet in gebreke gesteld en daarom is geen dwangsom verschuldigd. Dit betekent echter niet dat de door de officier van justitie toegekende dwangsom door de kantonrechter kon worden herzien. In zaken als deze die geen kwestie van openbare orde betreffen geldt het algemene bestuursrechtelijke uitgangspunt dat het gebruikmaken van een rechtsmiddel een betrokkene niet in een slechtere positie mag brengen dan hij zou zijn geweest wanneer hij dat niet had gedaan (vergelijk: uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2017 en 17 oktober 2018, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2017:2412 respectievelijk ECLI:NL:RVS:2018:3378). 23. De beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij de dwangsombeschikking van de officier van justitie is vernietigd en het verzoek om een dwangsom is afgewezen, moet derhalve worden vernietigd.