ECLI:NL:RVS:2018:3378

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201800777/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar beroep tegen de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had op 8 januari 2016 de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2012 herzien en vastgesteld op € 11.232,00. Dit besluit volgde op eerdere besluiten waarbij de toeslag aanvankelijk op nihil was vastgesteld en voorschotten waren teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang tijdig en volledig had voldaan, wat essentieel is voor het recht op kinderopvangtoeslag.

Tijdens de zitting op 7 september 2018 heeft [appellante] betoogd dat zij de kosten van kinderopvang kan aantonen aan de hand van facturen en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering van [appellante] onvoldoende was. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de maandelijkse facturen niet als kwitanties konden worden aangemerkt en dat de girale betaling van € 12.000,00 niet aan het toeslagjaar 2012 kon worden toegerekend.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang over 2012 daadwerkelijk heeft betaald. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen behoudt de eerdere vaststelling van de toeslag op € 13.248,00, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201800777/1/A2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2017 in zaak nr. 17/968 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 11.232,00.
Bij besluit van 18 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2018, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1.    [appellante] heeft in 2012 gebruik gemaakt van kinderopvang voor haar drie kinderen bij het [kinderdagverblijf], waarvan zij mede-eigenaar is. Zij heeft voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 31 juli 2015 de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld op nihil en de teveel betaalde voorschotten van [appellante] teruggevorderd.
Aan het hiertegen gemaakte bezwaar is de dienst bij besluit van 7 december 2015, aangevuld bij besluit van 8 januari 2016, tegemoet gekomen, in die zin dat de kinderopvangtoeslag over 2012 bij primair besluit opnieuw definitief is vastgesteld op een bedrag van € 11.232,00.
Het bezwaar van [appellante] hiertegen heeft van rechtswege mede betrekking op het hierop volgende besluit van 9 september 2016, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Bij het laatste besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 opnieuw definitief vastgesteld en nu op een bedrag van € 13.248,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar bij het besluit van 18 februari 2017 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante] hiertegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang over 2012 daadwerkelijk tijdig en volledig heeft voldaan.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten blijken uit de facturen en dat zij deze kosten volledig heeft voldaan, eerst met contante betalingen en later, in januari 2014, voor de zekerheid nogmaals met een girale betaling via de bank.
Beoordeling
3.1.    De wetsartikelen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:211), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Een vraagouder of zijn partner dient altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang te betalen. Zoals de Afdeling verder eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), geeft het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en zorgt dit ervoor dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken, aldus die uitspraak.
De Afdeling heeft verder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), dat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
3.3.    De kosten van kinderopvang over 2012 bedroegen volgens de facturen van het kinderdagverblijf in totaal € 36.079,91. [appellante] heeft een bedrag van in totaal € 29.418,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 ontvangen dat de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks aan het kinderdagverblijf heeft overgemaakt. Dit betekent dat [appellante] moest aantonen dat zij het verschil tussen de kosten en de voorschotten, dat wil zeggen € 6.661,91, heeft betaald.
3.4.    [appellante] stelt dat zij de kosten eerst contant heeft betaald. Zij heeft geen kwitanties overgelegd waaruit dit blijkt. De maandelijkse facturen waarop is vermeld "contant betaald" kunnen niet mede als kwitanties worden aangemerkt, omdat uit de vermelding niet valt af te leiden welk bedrag is betaald. De enkele verklaring van [appellante] ter zitting dat zij telkens haar eigen bijdrage heeft betaald, is onvoldoende specifiek en biedt geen objectief bewijs. Verder corresponderen de data en de hoogte van de geldopnames zoals vermeld in de door [appellante] overgelegde bankafschriften niet met de facturen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat daaruit niet valt af te leiden dat de opgenomen bedragen aan de kinderopvang zijn besteed. [appellante] heeft dus niet aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang contant heeft betaald.
3.5.    De girale betaling op 29 januari 2014 door [appellante] aan het kinderdagverblijf ten bedrage van € 12.000,00 kan om meerdere redenen niet aan het toeslagjaar 2012 worden toegerekend. Ten eerste heeft de betaling volgens de omschrijving op het bankafschrift betrekking op 2012 en 2013, terwijl onduidelijk is welk deel van de betaling in het bijzonder betrekking heeft op 2012. Ten tweede is die betaling niet ten tijde van de opvang in 2012 noch uiterlijk kort daarna voldaan. De Afdeling heeft eerder overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:371), dat de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich brengt dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. Ten derde heeft het kinderdagverblijf ook bedragen aan [appellante] terugbetaald, waardoor onduidelijk is of, en zo ja in hoeverre, zij daadwerkelijk kosten van kinderopvang over 2012 heeft gemaakt. [appellante] heeft dus ook niet aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang over dat jaar giraal heeft betaald.
Overeenkomst
4.    [appellante] kan met haar betoog over de overeenkomst niet bereiken dat de kinderopvangtoeslag over 2012 in haar voordeel wordt herzien, gelet op hetgeen hiervoor is geconcludeerd. De Afdeling zal daarom geen inhoudelijk oordeel geven over dat betoog.
Conclusie
5.    De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang tijdig en volledig heeft betaald. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat [appellante] geen aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag over 2012.
Dit betekent echter niet, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht ter zitting heeft opgemerkt, dat de eerdere vaststelling van die toeslag op een bedrag van € 13.248,00 in het nadeel van [appellante] kan worden herzien. Dan zou zij door de uitspraak in een ongunstiger positie komen te verkeren dan waarin zij voor het instellen van beroep bij de rechtbank verkeerde, hetgeen in strijd is met het zogeheten verbod op reformatio in peius. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellante] haar aanspraak op een bedrag van € 13.248,00 behoudt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
615. BIJLAGE
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van     het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
[…].
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…].