Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in hoger beroep
1.De verdere beoordeling
second opinionbetreft ten aanzien van het al dan niet ziek zijn, terwijl door [appellante] de ziekte niet eerder dan in hoger beroep is betwist en er geen
first opinionin de vorm van een oproep door de bedrijfsarts is ingewonnen.
derde en vierde griefvan [appellante] falen.
vijfde griefkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat voor de nietigheid van de (arbeids)overeenkomst onvoldoende argumenten en geen bewijzen zijn aangevoerd. [appellante] biedt bewijs aan van haar stelling dat er sprake zou zijn van een schimmige fiscale constructie. Deze grief faalt op dezelfde gronden als de
tweede grief, zie rechtsoverweging 4.7. van het tussenarrest. Aan het bewijsaanbod van [appellante] gaat het hof als onvoldoende gemotiveerd voorbij, waartoe eveneens wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.7. van het tussenarrest.
zesde griefmist doel nu sprake is van een arbeidsovereenkomst die pas is ontbonden door de beschikking van de kantonrechter van 21 september 2015 per 1 oktober 2015 (zie ook 2.19 tussenarrest), zodat [appellante] gehouden is loon door te betalen tot 1 oktober 2015.
zevende griefheeft betrekking op de door de kantonrechter toegewezen vordering in verband met het door [geïntimeerde] gevorderde vakantiegeld 2014 en 2015. [appellante] betoogt dat de vaststellingsovereenkomst – die is ontbonden – van de zijde van [geïntimeerde] een schriftelijke erkenning in de zin van artikel 157 lid 2 Rv behelst dat het vakantiegeld over 2014 reeds is voldaan. Vooropgesteld wordt dat in de vaststellingsovereenkomst geen erkenning van betaling van vakantiegeld valt te lezen. In de vaststellingsovereenkomst is in artikel 3 opgenomen dat de werknemer geen recht heeft op vakantiedagen of uitkering daarvan en in artikel 5 staat dat een gebruikelijke eindafrekening wordt opgemaakt. Hieruit kan het hof geen erkenning van betaling van vakantiegeld voor 2014 en 2015 afleiden. Bovendien is de vaststellingsovereenkomst ontbonden en daarmee zijn ook eventuele afspraken ten aanzien van vakantiegeld vervallen. Die afspraken vormen immers een onlosmakelijk onderdeel van een totaalregeling. Voor zover [appellante] met haar betoog beoogt aan te voeren dat het vakantiegeld daadwerkelijk betaald is, vloeit dat niet voort uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en dit is ook overigens niet gesteld of gebleken. Het bewijsaanbod van [appellante] in punt 55 van haar memorie van grieven dat zij “
een bedrag (in hoogte overeenkomend met) “vakantiegeld 2014”” zou hebben betaald is te vaag en zal om die reden worden gepasseerd. De
zevende grieffaalt dan ook.
grief 8die ziet op de veroordeling in de kosten van het door [geïntimeerde] gelegde beslag, treft geen doel. Het hof onderschrijft wat de kantonrechter in rechtsoverweging 4.18 op dit punt heeft overwogen. Van een vexatoir of om een andere reden onrechtmatig beslag is, gelet op de toegewezen vordering van [geïntimeerde] op [appellante] , geen sprake.
Grief 9faalt dan ook.
grief 10.
elfde griefheeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.