Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
3 januari 2018
[Z](hierna: belanghebbende)
ontvangervan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Ontvanger)
Minister voor Rechtsbescherminghierna: de Minister).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken. De belanghebbende was eerder aansprakelijk gesteld voor een deel van een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen. Na een lange juridische procedure, inclusief een cassatie bij de Hoge Raad, werd de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof voor verdere behandeling van het verzoek om schadevergoeding. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden met 82 maanden en 8 dagen, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 7.000. De Ontvanger en de Minister werden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 1.025 en € 5.975. Daarnaast werd ook een vergoeding voor proceskosten en griffierechten toegekend, waarbij de kosten gelijkelijk werden verdeeld tussen de Ontvanger en de Minister. Het Hof oordeelde dat de gezamenlijke behandeling van de zaken van andere belanghebbenden geen aanleiding gaf tot matiging van de schadevergoeding, omdat de zaken niet in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hadden. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in belastingprocedures en de rechten van belanghebbenden op schadevergoeding.