Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
3 januari 2018
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Inspecteur)
Minister voor Rechtsbescherming(hierna: de Minister).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan over de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken. De belanghebbende, [X] B.V., had tegen verschillende belastingaanslagen bezwaar gemaakt en was in beroep gegaan bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de beroepen deels gegrond verklaard, maar de belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit hof verklaarde de hogere beroepen met betrekking tot de aanslag dividendbelasting voor het jaar 1997 en de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 ongegrond, maar gegrond voor de overige belastingaanslagen. De Hoge Raad heeft de uitspraken van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigd en de zaken verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak na cassatie was overschreden. De overschrijding bedroeg 117 maanden en 2 dagen, wat resulteerde in een vergoeding van € 10.000 voor immateriële schade. Echter, het hof oordeelde dat er samenhang was met andere zaken, waardoor de vergoeding gematigd werd tot € 3.400. Uiteindelijk werd de Inspecteur veroordeeld tot betaling van € 2.180 en de Minister voor Rechtsbescherming tot € 1.345. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in belastingprocedures en de mogelijkheid tot schadevergoeding bij overschrijding.