In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 en 2012 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had een eenmanszaak die hij in 2009 startte met de intentie om na zijn pensionering inkomen te genereren. Echter, in de jaren 2009 tot en met 2012 heeft hij alleen verliezen gerealiseerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd op basis van het standpunt dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormden, omdat er geen objectieve voordeelsverwachting was.
De rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de communicatie tussen belanghebbende en de inspecteur, en de vraag of de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de inspecteur zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat er een bron van inkomen was. De inspecteur heeft de aanslagen terecht opgelegd en de bezwaren van belanghebbende zijn ongegrond verklaard.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet verplicht was om belanghebbende voorafgaand aan de aanslag te horen, aangezien er voldoende gelegenheid was voor belanghebbende om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de bezwaarfase. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 januari 2018.