Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Woningstichting Wierden en Borgen,
voorheen
Stichting Steelande Wonen,
De Stichting,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het comparitie arrest van 13 december 2016,
- de antwoordakte van De Stichting.
3.De vaststaande feiten
De betrokken partijen hebben daarover nadien overleg gevoerd. Dat heeft geresulteerd in een voorstel van De Stichting (toen nog genaamd De Stichting Steelande Wonen) aan de andere betrokken partijen, gedateerd 24 maart 2014.
Dat voorstel, voor zover van belang, luidde als volgt:
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Voorlopig getuigenverhoor
“Is er nu al dan niet een toezegging van de kant van Stichting Steelande Wonen geweest dat door dat verzoeker instemde met de minnelijke regeling op 24 maart 2014 hij desondanks geen afstand deed van zijn recht uit hoofde van de uitspraak van de Huurcommissie van 25 juni 2012 gedaan.”
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief Ien de daarop gegeven toelichting beoogt [appellant] aan het hof in volle omvang voor te leggen de vraag of na het royement van de procedure tussen De Stichting en hemzelf ( 558732 CV EXPL 12-9879) de uitspraak van de huurcommissie weer van kracht is geworden, aldus dat vanaf 1 augustus 2011 tussen partijen geacht moet worden een fictieve wilsovereenstemming te bestaan over een huurprijs van € 119,89 per maand totdat het gebrek (vochtoverlast) is verholpen.
Tussen partijen is niet in geschil dat die situatie zich hier voordoet.
De vraag of [appellant] door in te stemmen met het royeren van de procedure tussen De Stichting en hemzelf nu wel of niet afstand heeft gedaan van zijn aanspraken ingevolge de uitspraak van de huurcommissie, is met dat oordeel niet (langer) relevant. [appellant] had die aanspraken al verloren doordat De Stichting tijdig een beslissing van de kantonrechter heeft gevorderd (in de zin van artikel 7:262 lid 1 BW) over de huurprijsverlaging door de vochtoverlast, zodat van afstand doen van aanspraken geen sprake meer kon zijn.
In het verlengde daarvan ligt dat die beweerdelijke uitlating - [C] verklaart in een schriftelijke verklaring (productie 12 bij memorie van antwoord ) dat hij daar geen herinnering aan heeft - ook niet toereikend is om wilsovereenstemming tussen partijen aan te kunnen nemen over een huurprijs voor [appellant] van € 119,83 vanaf 1 augustus 2011. In de situatie dat De Stichting juist bezwaar had gemaakt tegen de uitspraak van de huurcommissie en de minnelijke regeling alleen een huurprijsreductie van 20% inhield, was daarvoor meer nodig, bijvoorbeeld dat [C] bevestigend zou hebben geantwoord op een ondubbelzinnige vraag van [appellant] of het instemmen met de minnelijke regeling zou inhouden dat zijn huurprijs vanaf 1 augustus 2011 € 119,89 zou bedragen. Dergelijke omstandigheden heeft [appellant] echter niet aangevoerd en blijken ook niet uit de verschillende in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen.