ECLI:NL:GHARL:2018:2876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
200.202.975
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve ontslag als bewindvoerder, mentor en curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ambtshalve ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder, mentor en curator. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker], die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. Het hof heeft in zijn uitspraak verwezen naar de tussenbeschikking van 6 april 2017, waarin al werd vastgesteld dat [verzoeker] niet voldeed aan de kwaliteitseisen die aan zijn functie gesteld worden. Het hof heeft geconstateerd dat er verschillende klachten zijn over de wijze waarop [verzoeker] zijn taken heeft uitgevoerd, waaronder het niet afsluiten van noodzakelijke verzekeringen en het niet tijdig indienen van relevante documenten. Tijdens de mondelinge behandelingen is gebleken dat [verzoeker] in meerdere zaken tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheden, wat heeft geleid tot financiële schade voor de betrokkenen. Het hof heeft de belangen van de rechthebbenden zwaar laten wegen en geconcludeerd dat er sprake is van gewichtige redenen voor het ontslag van [verzoeker]. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen, waarbij [verzoeker] als curator is ontslagen. Het hof heeft benadrukt dat de verantwoordelijkheden van een curator zeer hoog zijn en dat er hoge eisen aan zijn functioneren worden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.202.975 en 200.202.976
(zaaknummers rechtbank Gelderland 5313052 en 5312751)
beschikking van 27 maart 2018
inzake
[verzoeker], h.o.d.n. [A],
wonende dan wel gevestigd te [woonplaats alsmede vestigingsplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. R.N. Brugge te Doetinchem,
en
[belanghebbende 1],
[woonplaats],
verder te noemen: [belanghebbende 1],
belanghebbende in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 2],
en
[belanghebbende 3],
beiden wonende [woonplaats],
verder te noemen: de rechthebbenden.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 6 april 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van [belanghebbende 1] van 15 mei 2017;
- de brief van mr. Brugge van 15 mei 2017 met bijlagen 1 tot en met 3;
- de brief van mr. Brugge van 17 mei 2017 met bijlagen 4 tot en met 7;
- de mondelinge behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris op 31 mei 2017;
- de mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer op 21 juni 2017;
- de brief van mr. Brugge van 7 augustus 2017;
- het journaalbericht van mr. Brugge van 17 oktober 2017 met een brief van 17 oktober 2017;
- het journaalbericht van mr. Brugge van 25 januari 2018 met bijlagen;
- de brief van [belanghebbende 1] van 26 januari 2018;
- de brief van de kantonrechter van 28 februari 2018.
1.3
Zoals hiervoor onder het verloop reeds vermeld, heeft op 31 mei 2017 een mondelinge behandeling ten overstaan van de raadsheer-commissaris plaatsgevonden om de voortgang van de zaak te bespreken. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld door [B], zijn echtgenote, en bijgestaan door zijn advocaat. Tevens is verschenen [belanghebbende 1], vergezeld door mr. J.M. Schaeffer, juridisch adviseur.
1.4
Vervolgens is op 21 juni 2017 opnieuw een mondelinge behandeling gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote, en bijgestaan door zijn advocaat. [belanghebbende 1] is eveneens verschenen, vergezeld door haar juridisch adviseur voornoemd.
Tijdens deze mondelinge behandeling is gehoord mr. M.J.H. Schuurman, kantonrechter in de rechtbank Gelderland.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 6 april 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof onder meer overwogen dat het hof van oordeel is dat [verzoeker] voldoet aan de in artikel 3 lid 1 en lid 4 van het Besluit kwaliteitseisen vermelde eisen, omdat zijn opleidingsniveau vergelijkbaar is met een MBO-4 diploma (plus twee jaar werkervaring) en dat [verzoeker] genoegzaam heeft onderbouwd dat hij al gedurende vele jaren zijn werkzaamheden als bewindvoerder, mentor en curator naar behoren verricht en dat zijn cliënten tevreden over hem zijn. De behandeling van deze zaak is aangehouden omdat [verzoeker] en [belanghebbende 1] hebben afgesproken dat zij gezamenlijk aan alle andere in de overige zaken betrokken rechthebbenden een brief willen sturen met het verzoek aan de desbetreffende rechthebbende om kenbaar te maken of zij willen dat [belanghebbende 1] de werkzaamheden blijft voortzetten of dat zij weer terug willen naar [verzoeker].
2.3
[verzoeker] en [belanghebbende 1] hebben het hof bij voormelde brieven van 15 mei 2017 en 17 mei 2017 laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de redactie/inhoud en verzending van een brief aan de (voormalige) cliënten van [verzoeker]. [belanghebbende 1] heeft daarbij aangegeven dat in een aantal zaken, waarover zij nog niet gehoord is bij het hof, sprake is van (financiële) schade. Dit heeft zij al doorgegeven aan de kantonrechter in de rechtbank Gelderland in het kader van de beoordeling van de eindrekening en verantwoording in alle zaken die van [verzoeker] aan haar zijn overgedragen. De kantonrechter is volgens [belanghebbende 1] van mening dat het hof hiervan op de hoogte dient te zijn. Indien sprake is van (financiële) schade in zaken kan geen sprake zijn van terugkeer van deze cliënten naar [verzoeker].
[verzoeker] heeft bericht dat hij met de rechtbank over de vermeende klachten van [belanghebbende 1] in overleg is. De kosten van eindverantwoording en entreekosten zijn administratieve kosten en dienen niet te worden aangemerkt als verwijtbare schade. Er moet daarom een duidelijk onderscheid worden gemaakt in administratieve kostenschade en (mogelijke) verwijtbare schade aldus [verzoeker]. Verder is [verzoeker] van mening dat de afwikkeling van de eindverantwoordingen van meet af aan door [belanghebbende 1] wordt vertraagd. Pas acht maanden na het indienen van de eindverantwoordingen in oktober/november 2017 heeft zij inhoudelijk gereageerd.
2.4
Op 31 mei 2017 heeft vervolgens een bespreking met [verzoeker] en [belanghebbende 1] bij de raadsheer-commissaris plaats gevonden. Vervolgens is een nieuwe mondelinge behandeling bepaald om de kantonrechter te horen. Tijdens deze mondelinge behandeling op 21 juni 2017 heeft de kantonrechter - kort gezegd - verklaard dat indien zij van oordeel is dat de door [belanghebbende 1] gestelde schade in een aantal zaken veroorzaakt is door de wijze van handelen van [verzoeker], het lastig is om [verzoeker] als bewindvoerder, mentor of curator te handhaven. Het onderzoek loopt nog, maar inmiddels is geconstateerd dat [verzoeker] in een aantal zaken ten onrechte bepaalde verzekeringen niet heeft afgesloten terwijl daar wel budget voor was. In één zaak ontbreken bepaalde gegevens in het dossier, zodat niet kan worden vastgesteld of er schade is. De kantonrechter gaat ervan uit dat het hof zich moet buigen over de kosten die gemoeid zijn met de overgang van [verzoeker] naar [belanghebbende 1]. Feit is dat niet alle gemeenten deze kosten aan de cliënten vergoeden.
2.5
Daarna hebben [verzoeker] en [belanghebbende 1] met elkaar gesproken over overname door [belanghebbende 1] van de zaken van [verzoeker] in de zin van een financiële tegemoetkoming en als alternatief over de mogelijkheid van het aangaan van een dienstverband van [verzoeker] bij [belanghebbende 1]. Bij voormelde brief van 7 augustus 2017 heeft de advocaat van [verzoeker] bericht dat de onderhandelingen niet tot een afspraak hebben geleid en dat inmiddels de helft van de zaken bij de kantonrechter zijn besproken en dat [verzoeker] daarop nog schriftelijk moet reageren.
2.6
Vervolgens heeft het hof de procedure in afwachting van de ontwikkelingen bij de kantonrechter aangehouden. Bij voormeld journaalbericht van mr. Brugge van 25 januari 2018 heeft [verzoeker] een kopie van de beschikking van de kantonrechter 14 augustus 2017 betreffende de eindrekening en verantwoording ten aanzien van de curatele voor de rechthebbende in deze procedure bij het hof overgelegd. In die beschikking heeft de kantonrechter - voor zover in deze procedure van belang - het navolgende overwogen:
De voormalig curator heeft met betrekking tot de opmerkingen van de curator over het niet laten toepassen van de heffingskortingen op het UWV-inkomen van curandi en het lage bedrag aan leefgeld schriftelijk opgemerkt dat de fiscale aspecten in deze zaak door de WSNP-bewindvoerder zijn opgepakt. Vervolgens heeft hij desgevraagd in dit verband desgevraagd ter zitting opgemerkt dat de WSNP-bewindvoerder een professional is en, nadat hem is voorgehouden dat hij als curator een eigen taak heeft, heeft hij opgemerkt dat het een afspraak tussen twee professionals betrof.
De kantonrechter stelt vast dat de voormalig curator blijk heeft gegeven van een onjuiste taakopvatting, waardoor curandi gedurende een bepaalde periode te weinig leefgeld hebben gekregen. De voormalig curator realiseert zich onvoldoende dat hij een andere taak (namelijk bescherming van curandi) heeft dan de WSNP-bewindvoerder (zorgen dat zoveel mogelijk wordt afgelost op de schulden). De voormalig curator had zich niet moeten laten leiden door de belangen van de WNSP-bewindvoerder nu hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. Weliswaar hebben curandi vorig jaar een terugbetaling van de belastingdienst gekregen, waardoor er wat meer ruimte was voor extra uitgaven, maar dit doet niet af aan het feit dat curandi gedurende een hele periode hebben moeten leven van een absoluut minimum, terwijl dit toen niet nodig was, hetgeen als ongewenst moet worden beschouwd.
Alles overziend is de kantonrechter van oordeel dat de voormalig curator niet heeft gehandeld zoals van een goed curator had mogen verwacht en dat hij tekort geschoten is in zijn taakuitoefening.
2.7
[belanghebbende 1] heeft het hof bij voormelde brief van 26 januari 2018 laten weten dat zij denkt dat een terugkeer van cliënten naar [verzoeker] niet zinvol is. De financiën worden al sinds september 2016 beheerd door haar kantoor. Daarnaast nadert [verzoeker] de pensioengerechtigde leeftijd. Bij een terugkeer moet binnen afzienbare tijd weer een overdracht plaats vinden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] is tekortgeschoten in zijn taakuitoefening. Zij conformeert zich aan de eindbeschikking van het hof.
2.8
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
Op grond van artikel 1:385 lid 1 onder d BW kan de curator te allen tijde hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om curator te kunnen worden, door de kantonrechter worden ontslagen, zulks op verzoek van de medecurator of degene die gerechtigd is de curatele te verzoeken als bedoeld in artikel 1:379 BW, dan wel ambtshalve. Die bevoegdheid komt ook aan het hof als appelrechter toe. Dit brengt mee dat het hof bij zijn beslissing omtrent het ontslag niet gebonden is aan de gronden die eerder zijn aangevoerd. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2015:86) kan worden afgeleid dat ook feiten en omstandigheden die (pas) ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, aan een ontslag ten grondslag kunnen worden gelegd, mits de bewindvoerder/curator voldoende gelegenheid is geboden zijn standpunt daaromtrent aan het hof kenbaar te maken en zo nodig zijn standpunt met stukken te onderbouwen.
2.9
Een gewichtige reden kan zijn dat de curator zijn taken niet naar behoren uitvoert dan wel niet altijd de belangen van de rechthebbende op voldoende adequate wijze heeft behartigd. Een curator heeft maatschappelijk gezien een belangrijke taak, aangezien hij de belangen van een kwetsbare groep in de maatschappij dient te waarborgen. Vanuit die optiek mogen hoge eisen aan hem worden gesteld.
Het hof heeft in de tussenbeschikking overwogen dat [verzoeker] genoegzaam heeft onderbouwd dat hij al gedurende vele jaren zijn werkzaamheden als bewindvoerder, mentor en curator naar behoren heeft verricht en dat zijn cliënten tevreden over hem zijn. Na de tussenbeschikking heeft het hof informatie ontvangen waaruit volgt dat hierbij kanttekeningen moeten worden geplaatst. Uit het verdere verloop van de procedure bij het hof in samenhang bezien met de gang van zaken bij de kantonrechter ontstaat naar het oordeel van het hof een ander beeld.
Het hof zal op basis van de aanvullende gegevens die het hof zijn gebleken na de tussenbeschikking ambtshalve beoordelen of sprake is van gewichtige redenen voor ambtshalve ontslag in de onderhavige zaak.
2.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 21 juni 2017 heeft de kantonrechter toegelicht dat [belanghebbende 1] heeft gemeld dat zij van mening is dat [verzoeker] in een flink aantal zaken schade heeft veroorzaakt. In het kader van de beoordeling van de eindrekening en verantwoording, is [verzoeker] door de kantonrechter in de gelegenheid gesteld zich te verweren tegen hetgeen [belanghebbende 1] heeft gesignaleerd. De kantonrechter zal zich hierover een oordeel gaan vormen. In het geval het hof van oordeel is dat [verzoeker] in eerste aanleg ten onrechte ambtshalve is ontslagen dan is het toch lastig om [verzoeker] weer als curator te laten fungeren, indien de kantonrechter blijkt dat hij wel schade heeft veroorzaakt. Een aantal zaken worden behandeld door een collega-kantonrechter, maar in de zaken die bij haar als kantonrechter voorliggen is volgens [belanghebbende 1] sprake van een schade van bij elkaar ten minste € 40.000,-. In vijftien zaken is volgens [belanghebbende 1] ten onrechte geen bijzondere bijstand aangevraagd. Daarnaast is volgens [belanghebbende 1] in een aantal andere zaken geen kwijtschelding verzocht, terwijl dat wel had gemoeten. De kantonrechter heeft geconstateerd dat dit laatste verwijt van [belanghebbende 1] in een aantal zaken terecht is. De kantonrechter is van mening dat bij het beoordelen van eventuele schade de kosten die gemoeid zijn met de overgang buiten beschouwing moeten worden gelaten. In een aantal zaken moet de kantonrechter nog onderzoeken waarom er geen leefgeldrekening en beheerrekening waren. Bij de bespreking van de zaken met [verzoeker] en [belanghebbende 1] is de kantonrechter gebleken dat zij een verschillende visie over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de curatele of het bewind, onder hebben over de vraag welke verzekeringen noodzakelijk moeten worden afgesloten. In één specifieke zaak is gebleken dat het incassobureau een bedrag niet correct heeft afgedragen en dat [verzoeker] dat niet gezien heeft. [belanghebbende 1] heeft dat inmiddels hersteld. In een aantal gevallen is volgens de kantonrechter inmiddels duidelijk dat ten onrechte geen verzekering is afgesloten terwijl daarvoor wel budget voor beschikbaar was. In de onderhavige kwestie heeft [verzoeker] aanvankelijk een te hoog jaarinkomen opgevoerd bij de belastingdienst en daarom is de huurtoeslag ten onrechte stop gezet. [belanghebbende 1] heeft ook nog opgeworpen dat in een aantal zaken geen grond meer bestaat voor het nog langer handhaven van het bewind. In die zaken heeft zij om opheffing verzocht. Tot slot is de kantonrechter nog gebleken dat in een zaak de benodigde gegevens niet in het dossier aanwezig zijn, zodat zij niet in staat is om vast te stellen of er sprake is van schade die [verzoeker] heeft veroorzaakt.
Volgens de kantonrechter speelde de vraag of [verzoeker] voldeed aan de kwaliteitseisen niet als enig probleem. Nadat het Besluit kwaliteitseisen in werking was getreden, is [verzoeker] herhaaldelijk verzocht om de in dat kader benodigde stukken, waaronder de jaarrekening 2014 en de accountantsverklaring, over te leggen. Voorts voldeed de aansprakelijkheidsverzekering van [verzoeker] niet aan de vereisten. Van [verzoeker] wordt volgens de kantonrechter verwacht dat hij als professional voortvarend handelt.
2.11
Blijkens voormelde beschikking van 14 augustus 2017 is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] als curator in de onderhavige procedure onvoldoende zijn eigen verantwoordelijkheid heeft genomen en ten aanzien van de rechthebbende niet heeft gehandeld zoals van een goed curator had mogen verwacht. In de andere bij dit hof aanhangige procedure onder zaaknummer 200.202.977, die eveneens inhoudelijk is behandeld, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verzoeker] als bewindvoerder ten onrechte geen aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten voor de rechthebbende, omdat [verzoeker] ten onrechte is afgegaan op hetgeen de hospes van de desbetreffende rechthebbende in die zaak heeft gemeld. In verband daarmee is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] in die zaak niet heeft gehandeld zoals van een goed bewindvoerder had mogen verwacht.
2.12
Bij brief van 28 februari 2018 heeft de kantonrechter het hof een overzicht gestuurd van haar beslissingen met betrekking tot de eindrekeningen en verantwoordingen van [verzoeker]. [verzoeker] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. In achtentwintig zaken is volgens haar geen sprake van schade. In een aantal van die zaken is het bewind opgeheven of om andere redenen geëindigd. In zeven zaken is volgens de kantonrechter geen schade ontstaan maar is wel geconstateerd dat [verzoeker] om diverse redenen is tekortgeschoten in zijn taakoefening. In tien zaken is door de kantonrechter vastgesteld dat er schade is veroorzaakt door [verzoeker], waarbij in een aantal zaken de hoogte van de schade nog nader moet worden bepaald. Het gaat dan onder andere om een onverzekerde boerderij die is afgebrand en de mogelijke aansprakelijkheid van [verzoeker]. De schadebedragen die in deze zaken worden vermeld bedragen € 802,83, € 4.425,93 en € 33,12. In twee zaken moet nog nader onderzoek worden gedaan. Tot slot moet in twaalf zaken nog door de kantonrechter worden bepaald of al dan niet sprake is van schade.
2.13
Het hof is op grond van de processtukken en hetgeen naar voren is gekomen bij de mondelinge behandelingen van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 1:385 lid 1 onder d BW om [verzoeker] te ontslaan als curator, ook al voldoet hij wel aan de in artikel 3 lid 1 en lid 4 van het Besluit kwaliteitseisen vermelde eisen. Uit de gang van zaken voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg, en uit de gang van zaken bij het hof leidt het hof af dat [verzoeker] zijn taken en verantwoordelijkheden onvoldoende voortvarend en nauwkeurig heeft uitgevoerd.
De kantonrechter heeft [verzoeker] in het kader van de beoordeling of hij voldoet aan de kwaliteitseisen die tegenwoordig zijn voorgeschreven vele keren moeten verzoeken om aanvullende stukken en informatie. Meerdere keren heeft [verzoeker] slechts een deel van de gevraagde informatie op het allerlaatste moment aangeleverd bij de kantonrechter en voor het overige weer een aanvullende termijn verkregen. Reeds met deze handelwijze bracht [verzoeker] zijn positie als bewindvoerder en curator in gevaar en daardoor waren ook de belangen van zijn cliënten (die belang hadden bij zekerheid) in gevaar.
Na de tussenbeschikking van dit hof is uit de aanvullende verklaringen en informatie over de procedures ten aanzien van de eindrekening en verantwoording bij de kantonrechter gebleken dat [verzoeker] in een substantieel deel van zijn zaken niet altijd de noodzakelijke voorzieningen en meest gunstige regelingen voor zijn cliënten heeft getroffen. Hieruit is niet altijd schade voortgekomen maar de cliënten die het betrof hebben een onnodig risico gelopen dan wel in een krappere financiële situatie verkeerd dan strikt noodzakelijk was.
Verder constateert het hof dat, pas nadat dit hof in oktober 2017 en nogmaals in januari 2018 om aanvullende informatie had verzocht over de procedures bij de kantonrechter en om feiten en omstandigheden die van belang zouden kunnen zijn voor de beslissing bij dit hof, [verzoeker] de eindbeschikkingen van de kantonrechter van 14 augustus 2017 en 22 september 2017 aangaande de zaken die thans ter beoordeling voorliggen, heeft overgelegd. Gelet op de uitspraakdata van deze beschikkingen hadden deze stukken al veel eerder kunnen worden ingediend.
Hoewel het hof niet is gebleken dat [verzoeker] de rechthebbenden bewust heeft benadeeld en [verzoeker] blijk heeft gegeven van een grote betrokkenheid bij de onderbewindgestelden en ondercuratelegestelden, heeft [verzoeker] op grond van het hiervoor overwogene naar het oordeel van het hof niet de hulp en dienstverlening geboden die van hem als professioneel bewindvoerder en curator wordt verwacht. Daarom is het hof van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen voor ontslag van [verzoeker] als curator in deze zaak. De derde grief van [verzoeker], inhoudende dat de belangen zorgvuldig moeten worden afgewogen en een coulanceregeling moet worden getroffen, faalt.
2.14
Het hof zal de bestreden beschikking, zij het op andere gronden, bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 augustus 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door de griffier, en is op 27 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.