ECLI:NL:GHARL:2018:469

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
200.216.713
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor onverzekerd rijden en boeteverhogingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bewindvoerder voor een boete wegens onverzekerd rijden door de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1987, had in 2014 bewind laten instellen over zijn goederen, waarbij [verweerster], handelend onder de naam [X] bewindvoering, als bewindvoerder was aangesteld. In 2016 verzocht de rechthebbende [X] aansprakelijk te stellen voor een boete van € 1.207,- die was opgelegd wegens onverzekerd rijden, omdat de betaling van de boete was achtergebleven.

De kantonrechter in Enschede had het verzoek van de rechthebbende in eerste aanleg afgewezen. In hoger beroep verzocht de rechthebbende het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en [X] te veroordelen tot betaling van de boete. [X] voerde verweer en stelde dat zij niet nalatig was geweest in haar rol als bewindvoerder.

Het hof oordeelde dat de rechthebbende niet voldoende had aangetoond dat hij [X] tijdig op de hoogte had gesteld van de wijziging van zijn autoverzekering. De rechthebbende had geen bewijs geleverd dat hij [X] had geïnformeerd over de ruil van zijn auto en de nieuwe verzekering. Het hof concludeerde dat [X] niet aansprakelijk was voor de boete en de daaropvolgende verhogingen, omdat zij zich had ingespannen om de gevolgen van het onverzekerd rijden te beperken. De grieven van de rechthebbende werden verworpen, en het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.216.713
(zaaknummer rechtbank Overijssel 5182421)
beschikking van 11 januari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
en
[verweerster] , handelend onder de naam [X] bewindvoering,
gevestigd te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [X] ,
advocaat: mr. W.T.M. Krieger te Enschede.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbenden 1],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de ouders,
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de oudste broer,
en
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de jongste broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 7 februari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 mei 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Krieger van 23 november 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Oude Breuil van 23 november 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr Oude Breuil van 5 december 2017 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2017 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is [verweerster] (hierna: [verweerster] ) verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De ouders, de jongste en de oudste broer zijn niet verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Krieger bezwaar gemaakt tegen overlegging van het journaalbericht van mr. Oude Breuil van 5 december 2017 met productie, aangezien dit niet tijdig is ingediend. Het hof heeft daarop beslist dat op die productie acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden is en mr. Krieger zonder nadere maatregel van het hof in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die productie en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is op [geboortedatum] 1987 geboren te [geboorteplaats] .
3.2
Op 24 oktober 2014 heeft de kantonrechter bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende met benoeming van [verweerster] , handelend onder de naam [X] bewindvoering tot bewindvoerder. Op 28 december 2015 heeft de kantonrechter [X] ontslagen als bewindvoerder en gelijktijdig tot bewindvoerder benoemd RDZ Bewind te Borne.
3.3
Bij verzoekschrift van 15 juni 2016 heeft de rechthebbende verzocht [X] verantwoordelijk te stellen voor een boete voor het onverzekerd rijden en de verhogingen van die boete, in totaal een bedrag van € 1.207,- en dit zo spoedig mogelijk door [X] te laten betalen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 7 februari 2017 heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende afgewezen.
4.2
De rechthebbende is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoek alsnog toe te wijzen en te bepalen dat [X] aan hem € 1.207,- dan wel € 807,- verschuldigd is, kosten rechtens. Bij bericht van 30 november 2017 is door de bewindvoerder verklaard dat hij instemt met het voeren van de procedure door de rechthebbende.
4.3
[X] voert verweer en zij verzoekt het hof primair de rechthebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep en subsidiair het beroep ongegrond te verklaren, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.2
De rechthebbende stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat [X] geheel of gedeeltelijk aansprakelijk is voor een aan hem door het CJIB opgelegde boete wegens onverzekerd rijden met een auto en de daarop volgende boeteverhogingen, omdat betaling van de boete achterwege is gebleven. Naar zijn mening is [X] nalatig geweest door zijn autoverzekering niet te betalen en vervolgens, nadat de boete is opgelegd, geen betalingsregeling met het CJIB te treffen die de boeteverhogingen had voorkomen. [X] betwist dat zij hierin nalatig is geweest.
5.3
Het hof stelt het volgende vast. Bij de start van het bewind in oktober 2014 beschikte de rechthebbende over een auto van het merk Opel Tigra. De rechthebbende heeft vervolgens eind 2014 de Opel ingeruild voor een Mercedes. Ten behoeve van deze Mercedes heeft hij een autoverzekering afgesloten. Volgens de rechthebbende heeft hij [X] op 31 december 2014 ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij de Opel had ingeruild voor een Mercedes en ten behoeve hiervan een autoverzekering heeft gesloten, met het verzoek aan [X] om deze verzekering te betalen. [X] betwist dat zij deze informatie eind december 2014 of begin 2015 van de rechthebbende heeft ontvangen. Eerst op 27 maart 2015 is [X] gebleken dat door de rechthebbende een andere autoverzekering is afgesloten, die onbetaald is gebleven.
5.4
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij [X] eind 2014 of begin 2015 op de hoogte heeft gesteld van de ruil van auto en de nieuw afgesloten autoverzekering. Uit de stukken blijkt dat de facturen van de autoverzekering niet naar [X] , maar naar het woonadres van de rechthebbende zijn gezonden. Nu de rechthebbende geen brief dan wel een ander bewijsstuk heeft getoond waaruit blijkt dat hij [X] op 31 december 2014 (of kort daarna) op de hoogte heeft gebracht van de aanschaf van de Mercedes en evenmin blijkt dat hij [X] heeft verzocht de verzekering voor deze auto te betalen, heeft de rechthebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door [X] niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [X] tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder voor wat betreft het onverzekerd autorijden. Het hof concludeert dan ook dat [X] niet aansprakelijk is voor de ontstane schade wegens de boete als gevolg van onverzekerd rijden.
5.5
Voor wat betreft de nadien opgelegde boeteverhogingen oordeelt het hof als volgt. [X] stelt dat zij vrijwel gelijktijdig met de rechthebbende eind maart/begin april 2015 op de hoogte is geraakt van het onverzekerd autorijden. Zij heeft op 8 april 2015 een brief aan het CJIB gestuurd met het verzoek om eventuele invorderingsmaatregelen op te schorten en het schuldenpakket van rechthebbende niet verder te verzwaren met rente en/of kosten. Daarop is van het CJIB geen reactie gekomen. Overigens liet het budget van de rechthebbende op dat moment geen enkele betalingsregeling toe, omdat er op dat moment meer geld uitging dan binnenkwam. Vervolgens is op 27 augustus 2015 bij het CJIB een verzoek van [X] tot een betalingsregeling ontvangen. Op dat moment waren, aldus het CJIB in een mailbericht aan [X] van 7 januari 2016, de vervaldata al verstreken en zijn er twee verhogingen naar
€ 1.207,- toegepast. Nu [X] vanaf het moment dat zij op de hoogte is geraakt van de boete zich heeft ingespannen boeteverhogingen te voorkomen, is ook voor wat betreft de vervallen boeteverhogingen niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [X] tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
5.6
Nu de grieven falen, dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.7
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de rechthebbende nog steeds onder bewind staat en hij nog niet volledig van zijn schuldenlast is bevrijd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van7 februari 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R Feunekes, E.H. Schulten en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 11 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.