ECLI:NL:GHARL:2018:6484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
200.238.762/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek inzake kinderalimentatie en financiële noodtoestand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Overijssel. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.W. Hoevers, verzocht om schorsing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 220,- per maand. De vrouw, Rebecca Catharina Gonet, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Rijs, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De man stelde dat hij door een bedrijfsongeval in financiële nood verkeerde en niet in staat was om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep en de feiten van de hoofdzaak in overweging genomen, inclusief de eerdere beschikking van de rechtbank Almelo van 5 februari 2018. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2018 is de financiële situatie van de man besproken, waarbij hij geen stukken had ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt. Echter, in hoger beroep heeft de man zijn financiële situatie met documentatie onderbouwd, waaruit bleek dat hij de alimentatie niet kon voldoen. Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij in een financiële noodtoestand verkeert. De belangenafweging tussen de man en de vrouw leidde ertoe dat het hof het verzoek van de man heeft toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank heeft geschorst voor zover het de kinderalimentatie betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.238.762-02
(zaaknummer rechtbank Overijssel 208865)
beschikking van 12 juli 2018 op het verzoek tot schorsing
inzake
[naam man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.W. Hoevers te Enschede,
en
[naam vrouw] Rebecca Catharina Gonet ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Rijs te Enschede.

1.Het geding in de hoofdzaak in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op
7 mei 2018;
- het verweerschrift met betrekking tot het verzoek tot schorsing;
- het verweerschrift in de hoofdzaak.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juli 2018 plaatsgevonden. De man is vertegenwoordigd door zijn advocaat. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.Feiten

3.1
De man en de vrouw zijn op [datum] te [plaatsnaam] met elkaar gehuwd, uit welk
huwelijk [minderjarige] (verder: [minderjarige] ) is geboren op [geboortedatum] . De ouders zijn samen belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van [datum] heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding
tussen de man en de vrouw uitgesproken en bepaald dat de inhoud van het (in 3.3 nader te noemen) door hen gesloten convenant deel uitmaakt van die beschikking. De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
3.3
De man en de vrouw hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en
neergelegd in het door beiden op [datum] ondertekende echtscheidingsconvenant,
tevens houdende een ouderschapsplan (verder: het convenant). In dit convenant zijn de
de man (in het convenant genoemd: [naam man] ) en de vrouw (in het convenant genoemd: [naam vrouw] ), voor zover thans van belang, als volgt overeengekomen:
[minderjarige] gaat wonen bij zijn moeder.
Hij is de volgende dagen bij zijn moeder: maandag, dinsdag, woensdag en donderdag.
Hij is de volgende dagen bij zijn vader: donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag.
Van de kinderrekening zal de studie worden betaald. [naam man] betaalt 15 euro per maand aan deze rekening. De rekening wordt beheerd door [naam man] . De rekeningafschriften worden aan [naam vrouw] ter inzage gegeven. [naam vrouw] zal de kinderbijslag ontvangen. Deze zal gebruikt
worden voor kleding, kapper en contributies. Overige kosten zoals het schoolgeld of de
aanschaf van een fiets worden voor 50% voor rekening van [naam vrouw] en voor 50% voor rekening van [naam man] gebracht.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beschikking van de rechtbank Almelo van 28 mei 2008 gewijzigd en bepaald dat de vader met ingang van 18 oktober 2017 als bijdrage in de kosten van [minderjarige] € 220,- per maand dient te voldoen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
De man stelt zich op het standpunt dat hij door de beslissing van de rechtbank geconfronteerd wordt met een financiële verplichting die hij op grond van zijn draagkracht niet kan dragen. De vrouw betwist dit. en vindt dat de man in de gelegenheid is geweest eerder stukken en duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie.
4.5
Het hof is van oordeel dat de man het bestaan van een financiële noodtoestand aan zijn zijde nu voldoende heeft aangetoond. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is het inkomen van de man besproken, maar heeft de man (die niet werd bijgestaan door een advocaat) geen stukken ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt. De advocaat van de man heeft verklaard dat de man op [datum] een bedrijfsongeval heeft gehad waarbij de man zijn heup heeft verbrijzeld. Ten gevolge van het ongeval en de daaropvolgende revalidatieperiode heeft de man de volledige strekking van het verzoek van de vrouw niet kunnen overzien.
Uit de in hoger beroep overgelegde producties 4 tot en met 11 wordt de financiële situatie van de man nu inzichtelijk gemaakt en wordt zijn stelling in eerste aanleg over zijn ziektewetuitkering van € 269,41 netto per week met stukken onderbouwd. Uit de overgelegde stukken volgt dat de man de door de rechtbank bepaalde kinderalimentatie van
€ 220,- per maand ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu niet kan voldoen. Aangezien de vrouw een deurwaarder heeft ingeschakeld om de bestreden beschikking te executeren acht het hof voldoende aangetoond dat er voor de man een financiële noodtoestand ontstaat.
4.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking minder zwaarder weegt dan het belang van de man bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak is beslist.

5.De beslissing op het verzoek tot schorsing

Het hof:
wijst het verzoek van de man toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van
5 februari 2018 voor zover het de kinderalimentatie betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 12 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.