ECLI:NL:GHARL:2018:6557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
200.221.073
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot tussenkomst in hoger beroep door Lidl Nederland GmbH

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst van Lidl Nederland GmbH in een hoger beroep. Lidl heeft verzocht om tussenkomst in een geschil tussen appellanten en geïntimeerden over afspraken rondom de huisvesting van Lidl in een nieuw te realiseren winkelcentrum. Het hof heeft vastgesteld dat Lidl een belang heeft bij de uitkomst van de procedure, aangezien zij rechtstreeks geraakt wordt door de vorderingen van appellanten jegens geïntimeerden. Lidl heeft aangegeven dat zij de wens heeft om een eigen vordering in te stellen tegen de procederende partijen, omdat zij van mening is dat de afspraken die appellanten met geïntimeerden hebben gemaakt een beperking van de mededinging vormen. Het hof heeft de vordering tot tussenkomst toegewezen, waarbij het de beslissing over de proceskosten aanhield tot het eindarrest in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de roldatum voor memorie aan de zijde van Lidl, met verdere beslissingen aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.221.073
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5008464)
arrest van 17 juli 2018
in het incident ex artikel 217 jo. 353 lid 1 Rv van
de vennootschap naar Duits recht
Lidl Nederland GmbH,
gevestigd te Neckarsulm, Duitsland,
eiseres in het incident tot tussenkomst,
advocaat: mr. B. Nijhof,
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2] ,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 3] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellanten, tevens verweersters in het incident tot tussenkomst,
in eerste aanleg: eiseressen, tevens eiseressen in het incident,
advocaat: mr. S. van der Kamp,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 4] ,
gevestigd te [plaats] ,
2. de naamloze vennootschap
[B.V. 5],
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerden, tevens verweersters in het incident tot tussenkomst,
in eerste aanleg: gedaagden, tevens verweersters in het incident,
advocaat: mr. W.Th. Post.
Eiseres tot tussenkomst zal hierna Lidl worden genoemd. Appellanten zullen gezamenlijk [appellanten] worden genoemd. Geïntimeerden zullen gezamenlijk [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 februari 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de incidentele memorie tot tussenkomst van Lidl ex artikel 217 jo. 353 lid 1 Rv,
- het faxbericht van mr. Van der Kamp namens [appellanten] van 17 mei 2018,
- de memorie van antwoord in de hoofdzaak, tevens antwoordconclusie in het incident tot tussenkomst van [geïntimeerden]
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident

2.1
Kort gezegd gaat het geschil tussen partijen om het volgende. In 2011 en 2013 hebben [appellanten] en [geïntimeerden] afspraken gemaakt in het kader van een door [geïntimeerden] te realiseren nieuw winkelcentrum met parkeergarage in de wijk [plaats] in [plaats] . [appellanten] was de exploitant van de Albert Heijn supermarkt in het oude [plaats] en heeft met [geïntimeerden] afspraken gemaakt over het prijsgeven van de bestaande locatie, het verhuizen naar een tijdelijk winkelcentrum en het huren of kopen van onder meer een nieuwe supermarktlocatie in [plaats] . [geïntimeerden] heeft nadien wijzigingen aangebracht in de plannen van het te ontwikkelen winkelcentrum. [appellanten] stelt zich op het standpunt dat deze wijzigingen in strijd zijn met de tussen hen gemaakte afspraken en vordert nakoming van de afspraken. Voor zover voor de beoordeling van de vordering in dit incident van belang, heeft [appellanten] in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] zal verbieden om in [plaats] één ruimte – of meerdere ruimtes tezamen – die (gezamenlijk) groter zijn dan 1.100 m2, althans 1.400 m2 bvo te realiseren respectievelijk ter beschikking te stellen en/of te verkopen aan Lidl en/of een aan haar gelieerde (rechts)persoon op straffe van een dwangsom van € 8.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 juni 2017 overwogen dat deze vordering niet toegewezen kan worden, waarna [appellanten] daartegen – met verlof van de rechtbank – in hoger beroep is gekomen bij het hof. [appellanten] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het tussenvonnis van de rechtbank zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen. Ook heeft [appellanten] haar vordering omtrent het huisvesten van Lidl bij wijze van incidentele vordering aan het hof voorgelegd. Het hof heeft bij arrest in het incident van 27 februari 2018 [geïntimeerden] verboden voor de duur van het geding zich obligatoir te verbinden jegens Lidl of een andere discounter met betrekking tot een ruimte met een vloeroppervlakte groter dan 1.720 m2 bvo, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 4.000.000,-. In onderhavig incident heeft Lidl op grond van artikel 217 in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv gevorderd te mogen tussenkomen.
2.2
Lidl heeft zich op het standpunt gesteld een eigen vordering te willen instellen jegens [appellanten] dan wel [geïntimeerden] , omdat zij van mening is dat de vermeende afspraak waarop [appellanten] zich beroept, een niet toegestane beperking van de mededinging vormt in de zin van artikel 6 lid 1 van de Mededingingswet. Lidl is voornemens het hof te verzoeken om de betreffende afspraak nietig te verklaren. Lidl heeft aangevoerd dat zij om de volgende redenen belang heeft bij tussenkomst. Allereerst heeft zij in algemene zin (als afnemer van een ruimte in het winkelcentrum) baat bij een spoedige realisatie van het winkelcentrum. Daarnaast wordt zij in haar belangen geraakt als de onder G geformuleerde vordering van [appellanten] zou worden toegewezen, omdat tussen haar en [geïntimeerden] een koopovereenkomst bestaat voor een bedrijfsruimte van 1.720 m² bvo. Voorts stelt Lidl dat zij in haar belangen kan worden geschaad indien [appellanten] en [geïntimeerden] een (gedeeltelijke) schikking treffen die in het nadeel is van Lidl. Bovendien wil Lidl voorkomen dat zij is aangewezen op een zelfstandige procedure tegen [appellanten] of dat tegenstrijdige beslissingen zouden worden genomen, indien een separate procedure dient te worden gevoerd.
2.3
Zowel [appellanten] als [geïntimeerden] refereren zich ten aanzien van de vordering tot tussenkomst van Lidl aan het oordeel van het hof.
2.4
Op grond van artikel 217 jo. art. 353 lid 1 Rv kan ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, ook in hoger beroep, vorderen daarin te mogen tussenkomen. Voor toewijzing van een verzoek tot tussenkomst moet blijken van een belang van de verzoeker om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen (zie HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2833). Bovendien dient de partij die tussenkomst vordert de wens te hebben een eigen vordering in te stellen tegen (een van) de procederende partijen. Deze partij hoeft niet reeds bij haar vordering
tottussenkomst haar vordering
intussenkomst te preciseren, of in te stellen (zie HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
2.5
Naar het oordeel van het hof heeft Lidl met haar onder rov. 2.2 vermelde betoog, gemotiveerd gesteld dat zij een belang heeft in vorenbedoelde zin (zie rov. 2.4). Lidl wordt rechtstreeks geraakt door de vorderingen die [appellanten] jegens [geïntimeerden] heeft ingesteld betreffende de afspraken rondom de huisvesting van Lidl. Ook blijkt dat Lidl de wens heeft een eigen vordering in te stellen tegen (een van) de procederende partijen. De vordering tot tussenkomst zal daarom worden toegewezen. Het hof houdt de beslissing over de kosten in het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident tot tussenkomst:
wijst de vordering tot tussenkomst van Lidl toe;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist.
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum
28 augustus 2018voor memorie aan de zijde van Lidl;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, A.E.B. ter Heide en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.