Uitspraak
De beslissing van de kantonrechter
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Wel is nadere informatie overgelegd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 augustus 2016 het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaarde. De zaak betreft een verzoek om toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant, vertegenwoordigd door mr. [A], stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim om de gronden op te geven te herstellen, omdat hij de tussenbeslissing van de kantonrechter niet had ontvangen. Het hof oordeelt dat de beslissing van de kantonrechter, die het beroep ongegrond verklaarde, een kennelijke verschrijving bevatte, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het ontbreken van gronden en het niet tijdig herstellen van dit verzuim.
Het hof concludeert dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat in het beroepschrift niet alle wettelijke vereiste gegevens waren vermeld en dit verzuim niet was hersteld. De appellant had verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van gronden, maar het hof oordeelt dat de officier van justitie niet verplicht was om dit verzoek te honoreren. De appellant had geen ondubbelzinnig verzoek gedaan om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken, waardoor de officier van justitie niet in strijd heeft gehandeld met artikel 7:18, vierde lid, van de Awb.
Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond. Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. Stoop, en is openbaar uitgesproken.