Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingesteld.
2. De gemachtigde voert aan dat het beroep wel tijdig is ingesteld. Het beroepschrift is namelijk op 20 maart 2017 ter post bezorgd. Ter onderbouwing hiervan heeft de gemachtigde een verzendbewijs van PostNL overgelegd.
3. Tegen de beslissing van de officier van justitie kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) en de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd. Uit artikel 6:9 van de Awb volgt dat een beroepschrift dat binnen een week na het aflopen van de beroepstermijn per post binnenkomt nog op tijd is, zolang het beroepschrift maar voor het einde van de termijn op de post is gedaan.
4. De beslissing van de officier van justitie is op 4 februari 2017 aan de betrokkene toegestuurd. De beroepstermijn eindigde - met toepassing van de Algemene Termijnenwet - op 20 maart 2017. Het beroepschrift is gedateerd 20 maart 2017. Het beroepschrift is - zo blijkt uit het stempel - op 22 maart 2017 door de officier van justitie ontvangen. De envelop waarin het beroepschrift is verzonden bevindt zich niet in het dossier. Blijkens het door de gemachtigde overgelegde verzendbewijs zijn op 20 maart 2017 om 18.03 uur poststukken afgegeven aan PostNL. De daarop vermelde Track & Trace code komt overeen met de in het beroepschrift vermelde Track & Trace code. Het beroepschrift is dus tijdig ingediend.
Gelet hierop heeft de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de gemaakte afspraak voor een telefonische hoorzitting niet is nagekomen door de CVOM. Er is daarna (tweemaal) telefonisch contact geweest tussen de CVOM en de gemachtigde. De gemachtigde heeft aan de CVOM verzocht om schriftelijk een nieuwe uitnodiging te sturen voor een fysieke of telefonische hoorzitting.
7. Het hof stelt vast dat de gemachtigde bij schrijven van 11 november 2016 beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking, waarbij hij heeft aangegeven dat de betrokkene (fysiek) wenst te worden gehoord. Bij brief van 22 december 2016 is een uitnodiging gestuurd aan de gemachtigde met daarin een aantal data waarop een fysieke dan wel een telefonische hoorzitting gehouden kan worden. In reactie hierop heeft de gemachtigde bij brief van 1 januari 2017 aangegeven dat hij op 11 januari 2017 telefonisch gehoord wil worden. De CVOM heeft de brief van de gemachtigde van 1 januari 2017 niet tijdig verwerkt en daarom heeft de hoorzitting niet plaatsgevonden.
8. Het dossier bevat geen schriftelijke uitnodiging voor een nieuw in te plannen hoorzitting. Wel is de gemachtigde (tweemaal) telefonisch door de CVOM benaderd voor het maken van een nieuwe afspraak. Volgens de gemachtigde heeft hij aangedrongen op een schriftelijke uitnodiging, zodat hij in overleg met de betrokkene een nieuwe datum voor de hoorzitting kon inplannen. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft ter zitting bij het hof de lezing van de gemachtigde niet kunnen weerleggen met (bewijs)stukken en zij heeft daarom geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Nu het hof niet is gebleken dat de gemachtigde voldoende gelegenheid is gegeven om te worden gehoord, sluit het hof zich hierbij aan.
9. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie dan ook gegrond verklaren en die beslissing vernietigen.
10. Thans staan ter beoordeling de bezwaren van de gemachtigde tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- is opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 juli 2016 om 19.00 uur op de Frontensingel ter hoogte van OV-halte Maagdendries te Maastricht met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
11. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de gedraging niet is verricht. Uit de verklaring van de verbalisant zou dit niet blijken. Ook zijn de foto's - zo begrijpt het hof - onbetrouwbaar omdat op beide foto's exact hetzelfde tijdstip staat vermeld, terwijl de intervaltijd meer dan een seconde is.
12. Blijkens de gegevens in het zaakoverzicht is in deze zaak sprake van een vaste flitspaal waarmee roodlichtgedragingen worden vastgesteld. De tekst in het zaakoverzicht betreft kennelijk gegevens die automatisch door de apparatuur in de flitspaal zijn gegenereerd naar aanleiding van een op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedraging. Het zaakoverzicht bevat dus, anders dan de gemachtigde kennelijk meent, geen verklaring van een verbalisant. Een administratieve sanctie kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden opgelegd voor een gedraging die, zoals hier, op geautomatiseerde wijze is vastgesteld.
13. Het zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
''De overtreding is geautomatiseerd met roodlichtapparatuur met twee foto’s digitaal/fotografisch vastgelegd.
Foto 1: Het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 0,6 seconden.
Foto 2: Circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden. De tijdsduur van de geellichtfase is op de foto vermeld.''
14. Het dossier bevat verder een tweetal foto's van de gedraging. Uit de gegevens in de databalk boven de foto's blijkt dat deze zijn gemaakt op de onder 10. genoemde datum, tijd en plaats. Op de eerste foto is te zien dat het voertuig van de betrokkene de stopstreep passeert, maar nog niet het verkeerslicht zelf. Op foto 2 is dit wel het geval. Op beide foto's is te zien dat het verkeerslicht op rood staat.
15. Uit het samenstel van de foto's en de daarbij behorende gegevens volgt dat de gedraging is verricht. Verder blijkt uit de foto's door de verplaatste positie van het voertuig duidelijk dat de tweede foto na de eerste foto is genomen. Dat de tijdsaanduiding op beide foto's gelijk is, geeft dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de foto's. Dit heeft - zoals bekend bij de gemachtigde - een technische oorzaak (het hof verwijst de gemachtigde naar het arrest van het hof van 27 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1901). 16. Voorts heeft de gemachtigde van de betrokkene in zijn hoger beroepschrift nog aangevoerd dat de tekst in het zaakoverzicht geen ambtsedige verklaring is, zodat daar geen (doorslaggevende) betekenis aan kan worden toegekend.
17. Voormeld bezwaar is door de gemachtigde in vele zaken aan het hof voorgelegd en inmiddels ook vele malen verworpen, onder andere in de zaak WAHV 200.215.914, waarin het hof op 14 mei 2018 uitspraak heeft gedaan (op rechtspraak.nl te vinden onder nummer ECLI:NL:GHARL:2018:4368). Nu de gemachtigde geacht moet worden aan de betrokkene uiteen te kunnen zetten wat de opvatting van het hof dienaangaande is, vergt het belang van de betrokkene niet meer dat de verwerping van dit verweer (wederom) wordt gemotiveerd door het hof. 18. Nu - gelet op het voorgaande - geen van de verweren doel treffen, zal het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond worden verklaard.
19. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen ter zitting van het hof dienen in totaal 3 punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 751,50.