In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 september 2018, wordt het hoger beroep behandeld van de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2017. De zaak betreft de aanslagen in de toeristenbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De heffingsambtenaar had de aanslagen gehandhaafd, maar de rechtbank had deze uitspraak vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak te doen. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend.
Tijdens de zitting op 1 augustus 2018 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op de hoogte was gesteld van de zitting. De heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Het geschil draait om de vraag of de aanslagen toeristenbelasting terecht zijn opgelegd, met name of de bewoners van de stacaravans aanslagen in de forensenbelasting kunnen worden opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij langdurig verhuurt en dat hij recht heeft op vrijstelling van toeristenbelasting, terwijl de heffingsambtenaar dit betwist.
Het Hof oordeelt dat belanghebbende de bewijslast heeft om aan te tonen dat de huurders van de stacaravans geen hoofdverblijf in de gemeente Ommen hebben. De uitspraak van de rechtbank wordt niet als vernietigend beschouwd, en de heffingsambtenaar heeft de aanslagen binnen de wettelijke termijn opgelegd. Het Hof schorst de verdere behandeling van de zaak en heropent het vooronderzoek, waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om vóór 1 november 2018 feiten en omstandigheden aan te voeren die kunnen leiden tot het oordeel dat de huurders van zijn stacaravans niet hun hoofdverblijf in de gemeente Ommen hadden.