ECLI:NL:GHARL:2018:9285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
200.214.298
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van werknemer in vordering tot meer loon op basis van cao-bepalingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die in eerste aanleg door de kantonrechter niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot meer loon. De appellant was werkzaam bij Zijm B.V. als medewerker magazijn en stelde dat hij op basis van zijn functie en arbeidsduur recht had op een hoger loon. De kantonrechter oordeelde dat het geschil over de functie-indeling van de appellant onder de reikwijdte van artikel 112 van de cao valt, waardoor de appellant zich tot de Bedrijfsraad diende te wenden. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de cao-bepalingen en de relevante feiten van de zaak. Het hof concludeert dat de appellant niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de cao-bepalingen duidelijk maken dat geschillen over functie-indeling voorgelegd moeten worden aan de Bedrijfsraad. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.952,00 voor griffierecht en € 1.074,00 voor salaris advocaat. De appellant moet deze kosten binnen veertien dagen na de uitspraak voldoen, met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.214.298/01
(zaaknummer rechtbank 5396231 \ CV EXPL 16-15002 \ 520)
arrest van 23 oktober 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat mr. A.A.M. Broos,
tegen:
ZIJM B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Zijm,
advocaat mr. L.G.C.M. de Wit.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 25 januari 2017 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Arnhem) heeft gewezen.

1.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 10 april 2017,
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

1.De motivering van de beslissing in hoger beroep

1.1.
Deze zaak gaat over het antwoord op de vraag of Zijm aan [appellant] , die tot 30 april 2017 in dienst was bij Zijm als medewerker magazijn, gelet op zijn wekelijkse arbeidsduur en zijn functie indeling, het juiste loon heeft betaald. Op grond van artikel 1 van de arbeidsovereenkomst tussen Zijm en [appellant] is van toepassing de collectieve arbeidsovereenkomst voor het motorvoertuigenbedrijf en tweewielerbedrijf (hierna: de cao). Het hof merkt overigens op dat de betreffende cao en de daaraan voorafgegane cao algemeen verbindend zijn verklaard vanaf in elk geval 1 januari 2012.
1.1.
De kantonrechter heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot meer loon op de grond dat het geschil over de functie indeling van [appellant] valt onder de reikwijdte van artikel 112 van de cao waardoor [appellant] zich ter zake tot de Bedrijfsraad dient te wenden. Ook zijn vordering ten aanzien van de meer gewerkte uren per week heeft tot hetzelfde resultaat geleid omdat die vordering samenhangt met de inschaling en daarmee met de functie-indeling.
1.1.
De vraag of [appellant] al dan niet ontvankelijk is in zijn vordering dient beantwoord te worden aan de hand van de toepasselijke bepalingen uit de cao. Deze luiden:
“INDELING VAN FUNCTIES
Artikel 16
1. De werkgever deelt de functie van de werknemer in en informeert de werknemer hierover. Als de functie een samenstelling is van meerdere functies, worden deze alle vermeld.
2. De indeling van de functie van de werknemer vindt plaats op basis van het meest recente Handboek Functie-indeling voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, dat onderdeel uitmaakt van deze CAO.
3. Bij verschil van mening over de functie-indeling door de werkgever kan de Bedrijfsraad worden verzocht de functie in te delen. Deze indeling van de Bedrijfsraad is bindend.( …)”.
“PROCEDURE BIJ GESCHILLEN
Artikel 112
In geval van geschil tussen een georganiseerde werknemer en georganiseerde werkgever over de uitlegging, toepassing of nakoming van deze overeenkomst zullen partijen het geschil voorleggen aan de Bedrijfsraad alvorens de beslissing van derden daarover te vragen.”
1.1.
Het hof stelt voorop dat partijen zijn gebonden aan deze cao-bepalingen (zie 3.1). Het hof gaat er daarbij vanuit dat [appellant] een georganiseerde werknemer is als bedoeld in artikel 112. Hij heeft dat niet weersproken, terwijl uit de overgelegde correspondentie blijkt dat hij reeds voorafgaand aan deze procedure en tijdens deze procedure als cliënt is bijgestaan door de FNV.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn bij de uitleg van een cao-bepaling de bewoordingen waarin deze is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele, voor derden kenbare toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op een strikt grammaticale uitleg, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld. Bij deze uitleg kunnen als – objectief kenbare – gezichtspunten onder meer betrokken worden de elders in de cao gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook kan bij deze uitleg rekening worden gehouden met de kennelijke ratio en strekking van de regeling waartoe de bepaling behoort en de bedoeling van de opstellers, voor zover deze objectief uit de tekst van de cao en de eventuele toelichting daarop voor derden kenbaar is.
1.1.
[appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het woordje “kan” in artikel 16 lid 3 van de cao betekent dat het voorleggen van het onderhavige geschil omtrent de functie indeling aan de Bedrijfsraad een optie is en geen verplichting. Immers bepaalt artikel 16 lid 2 van de cao dat de functie indeling plaatsvindt op basis van het meest recente Handboek Functie-indeling voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, welk Handboek onderdeel uitmaakt van de cao. Ingevolge artikel 112 dienen geschillen over uitlegging, toepassing of nakoming van de cao indien het gaat om georganiseerde werknemers en werkgevers voorgelegd te worden aan de Bedrijfsraad alvorens de beslissing van derden daarover te vragen. Dit betekent dat het geschil tussen partijen over de functie indeling valt onder de reikwijdte van artikel 112. Deze bepaling is ondubbelzinnig en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, ook niet gezien in samenhang met de overige bepalingen in de cao (zie ook het hiervoor onder
Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.vermelde uitgangspunt). In zoverre faalt
grief 1.
1.1.
Voor zover
grief1 is gericht tegen de werktijden van [appellant] treft deze evenmin doel. Op dit punt onderschrijft het hof het oordeel van de kantonrechter; zelfs indien aangenomen zou worden dat sprake zou zijn van een werkweek van 41,25 uren, dan zou dat niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering zoals door [appellant] ingesteld, aangezien die vordering is gebaseerd op een berekening van het loontekort uitgaande van een werkweek van 41,25 uren per oplopende functiegroepen c.q. schalen waarover nu juist eerst duidelijkheid via de Bedrijfsraad dient te worden verkregen.
Grief 1mist doel.
1.1.
Grief 2heeft geen zelfstandige betekenis en faalt reeds daarom.
1.1.
De eiswijziging van [appellant] in hoger beroep is gestoeld op dezelfde grondslag als zijn oorspronkelijke eis, zodat deze niet tot een ander oordeel kan leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal ten aanzien van het in hoger beroep meer of anders gevorderde op de gronden als hiervoor weergegeven niet-ontvankelijk worden verklaard.
1.1.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Zijm zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.952,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief € 1.074,00).
1.1.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis van 25 januari 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem;
4.2.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hetgeen hij in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg;
4.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zijm vastgesteld op € 1.952,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief; te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
4.3.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
4.4.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2018.