ECLI:NL:GHARL:2019:11194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
200.259.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oproeping ex artikel 118 Rv in nalatenschapskwestie met meerdere gerechtigden

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 24 december 2019, wordt een geschil behandeld tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de nalatenschap van hun vader, [de vader]. Naast de twee partijen zijn ook [de zus] en [de broer] gerechtigd tot de nalatenschap. [appellant] vordert primair schadevergoeding wegens benadeling en subsidiair een schadevergoeding aan de nalatenschap en de verdeling daarvan. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 november 2018 en 20 februari 2019 zijn gewezen.

Het hof stelt vast dat de vordering tot verdeling van de nalatenschap voortvloeit uit een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarbij alle betrokkenen partij dienen te zijn. Daarom wordt [appellant] in de gelegenheid gesteld om [de zus] en [de broer] als partij in het geding te betrekken, conform artikel 118 Rv. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof houdt verder iedere beslissing aan, zowel in het incident als in de hoofdzaak.

De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier en markeert een belangrijke stap in de procedure, waarbij de betrokkenheid van alle deelgenoten in de nalatenschap van [de vader] wordt gewaarborgd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.259.877
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 7193758)
arrest van 24 december 2019
in het incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. C.I. Zaad,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J. Drost.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
14 november 2018 en 20 februari 2019, die de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 mei 2019,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord tevens incidentele conclusie houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Partijen hebben een geschil over het optreden van [geïntimeerde] in de nalatenschap van hun vader [de vader] . Naast [appellant] en [geïntimeerde] waren ook [de zus] en [de broer] tot de nalatenschap gerechtigd. Samengevat vordert [appellant] primair betaling van schadevergoeding aan hem vanwege benadeling en subsidiair betaling van de schadevergoeding aan de nalatenschap en de verdeling van de nalatenschap.
3.2
Volgens vaste jurisprudentie is onder meer een vordering tot verdeling van de nalatenschap een vordering die voortvloeit uit een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waarbij allen die bij die rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn. Het hof zal [appellant] op grond van artikel 118 Rv in de gelegenheid stellen om [de zus] en [de broer] als partij in het geding te betrekken, zodat zij hun standpunt met betrekking tot de vorderingen van [appellant] kenbaar kunnen maken.
3.3
Het hof houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak. Het hof zal in de hoofdzaak verder iedere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
stelt [appellant] in de gelegenheid om [de zus] en [de broer] als deelgenoten in de nalatenschap van [de vader] in het geding te betrekken door oproeping op grond van artikel 118 Rv – met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen – tegen de roldatum van
21 januari 2020;
bepaalt dat bij deze oproeping de afschriften van alle processtukken met producties van zowel de procedure bij de kantonrechter als de procedure bij dit gerechtshof, waaronder een afschrift van dit arrest, aan [de zus] en [de broer] dienen te worden meebetekend;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
wijst het meer of anders in het incident gevorderde af;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de roldatum van
21 januari 2020voor het overleggen door [appellant] van de originele exemplaren van de oproepingen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, L.J. de Kerpel-van de Poel en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.