ECLI:NL:GHARL:2019:1504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
17/01417
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor looninkomsten uit Liechtenstein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de uitspraken van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) heeft verminderd. Belanghebbende, die in 2014 in loondienst was op binnenvaartschepen binnen de EU, heeft een aanslag IB/PVV opgelegd gekregen voor dat jaar. De Inspecteur heeft de aanslag verminderd na bezwaar, maar geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht had op deze aftrek, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting is vastgesteld dat belanghebbende zijn werkzaamheden voor een Liechtensteinse vennootschap niet binnen het grondgebied van Liechtenstein heeft verricht, waardoor er geen recht op aftrek bestaat volgens het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Het Hof heeft geconcludeerd dat de belastingplichtige niet in aanmerking komt voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat de werkzaamheden niet onder de vrijstelling vallen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/01417
uitspraakdatum: 19 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2017, nummer AWB 17/1712, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de belastingrente verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1971, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde het gehele jaar 2014 in Nederland.
2.2.
Belanghebbende is in het jaar 2014 in loondienst werkzaam geweest op binnenvaartschepen binnen de Europese Unie, voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn.
2.3.
In de periode 1 januari 2014 tot en met 22 oktober 2014 was belanghebbende in dienst bij de in Liechtenstein gevestigde vennootschap [A] AG en verrichtte hij zijn werkzaamheden aan boord van de [B] . De [B] is in Nederland geregistreerd.
2.4.
In de periode 12 november 2014 tot en met 31 december 2014 was belanghebbende in dienst bij de in Luxemburg gevestigde vennootschap [C] en verrichtte hij zijn werkzaamheden aan boord van verschillende binnenvaartschepen die alle in Nederland zijn geregistreerd.
2.5.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.348 en daarbij aangegeven het gehele jaar niet verzekerd te zijn voor de volksverzekeringen.
2.6.
In de aanslagregelende fase heeft belanghebbende verzocht een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen.
2.7.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.348. De premie volksverzekeringen is hierbij berekend over de periode 1 januari 2014 tot en met 11 november 2014. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is niet verleend.
2.8.
Nadat belanghebbende in de bezwaarfase een door de Liechtensteinse autoriteiten afgegeven A1-verklaring heeft overgelegd, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd in de zin dat van belanghebbende over het jaar 2014 geen premie volksverzekeringen wordt geheven. Een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is evenwel niet verleend. Een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is evenmin toegekend.
2.9.
Voor de Rechtbank spitste het geschil zich toe op de vragen of belanghebbende aanspraak kan maken op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn uit Liechtenstein ontvangen looninkomsten en of aan belanghebbende een vergoeding van de werkelijke proceskosten moet worden toegekend. De Rechtbank heeft in haar uitspraak beide vragen ontkennend beantwoord. Aangezien tussen partijen niet langer in geschil was dat ten onrechte geen kostenvergoeding is toegekend voor de bezwaarfase en het belastbaar inkomen uit werk en woning vanwege een onjuistheid diende te worden verminderd, heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.333 en een premie-inkomen van nihil, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep ten bedrage van € 1.236 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn looninkomsten uit Liechtenstein.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Aangezien in relatie met Liechtenstein niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien, kan aan belanghebbende ter zake van zijn Liechtensteinse looninkomsten slechts een aftrek ter voorkoming van belasting worden verleend als hierin in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: het Bvdb 2001) is voorzien.
4.2.
Op grond van artikel 8 van het Bvdb 2001 is een binnenlandse belastingplichtige vrijgesteld van de inkomstenbelasting die betrekking heeft op buitenlands inkomen uit werk en woning.
4.3.
Artikel 9, eerste lid, van het Bvdb 2001 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het buitenlandse inkomen uit werk en woning uit een andere Mogendheid bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige als bestanddeel van het inkomen uit werk en woning uit die Mogendheid geniet als:
(…)
b. belastbaar loon ter zake van het binnen het gebied van de andere Mogendheid in privaatrechtelijke dienstbetrekking verrichten of hebben verricht van arbeid;
(…),
voorzover deze inkomensbestanddelen zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege die andere Mogendheid wordt geheven.”
4.4.
Op grond van artikel 4 van het Bvdb 2001 moet voor de toepassing van het Bvdb 2001 onder gebied van een andere Mogendheid worden verstaan: het grondgebied van die Mogendheid, daaronder begrepen het gebied buiten de territoriale zee van die Mogendheid waar deze in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.
4.5.
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [A] AG niet binnen het grondgebied van Liechtenstein verricht. Daarmee is geen sprake van belastbaar loon in de zin van artikel 9, eerste lid, letter b, van het Bvdb waarvoor in Nederland een vrijstelling van inkomstenbelasting wordt verleend. Ook overigens komt belanghebbende op grond van het Bvdb 2001 niet in aanmerking voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn looninkomsten uit Liechtenstein.
4.6.
Anders dan belanghebbende betoogt, is voor de toepassing van het Bvdb 2001 niet relevant wat in de belastingwet (Steuergesetz) van het Vorstendom Liechtenstein is bepaald omtrent de uitoefening van een onzelfstandig beroep in Liechtenstein en wat daaronder (mede) moet worden verstaan en begrepen. Het Bvdb 2001 betreft immers een Nederlandse eenzijdige regeling die moet worden uitgelegd naar Nederlands recht. Evenmin komt betekenis toe aan wat in het OESO-modelverdrag is bepaald met betrekking tot werkzaamheden die aan boord van een schip of een vliegtuig in het internationale verkeer worden verricht, in aanmerking nemende dat met het Vorstendom Liechtenstein geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting is gesloten voor de uitlegging waarvan het OESO-modelverdrag relevant kan zijn.
4.7.
Belanghebbende betoogt voorts nog dat de [B] door een Luxemburgse vennootschap werd geëxploiteerd. In dat kader heeft belanghebbende ter zitting aangeboden een Luxemburgs vonnis in het geding te brengen waaruit dit zou volgen. De Inspecteur heeft zich hiertegen verzet, aangezien hij hiermee niet bekend is en hierop niet kan reageren. Het Hof heeft het stuk - dat belanghebbende meende reeds eerder te hebben overgelegd - vervolgens geweigerd om reden dat de Inspecteur erdoor wordt overvallen en belanghebbende het stuk, dat kennelijk reeds geruime tijd in zijn bezit was, redelijkerwijs eerder in het geding had kunnen en moeten brengen.
4.8.
Voor zover belanghebbendes betoog zo moet worden opgevat dat een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting kan worden ontleend aan het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 2010, 157), omdat de [B] door een Luxemburgse vennootschap zou zijn geëxploiteerd, volgt het Hof hem hierin niet. Nog daargelaten dat niet is komen vast te staan dat de [B] in het onderhavige jaar door een Luxemburgse vennootschap werd geëxploiteerd en in het dossier verder geen relevante aanknopingspunten met Luxemburg zijn te vinden, is op grond van artikel 16, derde lid, van dat verdrag de beloning genoten door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking, uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer, of aan boord van een schip dat dient voor het vervoer in de binnenwateren, slechts in de woonstaat - in dit geval dus Nederland - belastbaar.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep slaagt ook in zoverre niet.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 19 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.