ECLI:NL:GHARL:2019:1999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
200.172.713/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over legitieme portie en schenkingen in nalatenschap met betrekking tot Liechtensteinse familiestichting

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, die in leven gewoond heeft te [A], is in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel. De geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], wonende te respectievelijk [B] en [C], zijn appellanten in het incidenteel appel. De zaak draait om de legitieme portie van de appellant in de nalatenschap van de erflaatster, die een saldo van € 1.874.415,50 aan activa had, en de schenkingen die aan de geïntimeerden zijn gedaan. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7927, reeds een aantal feiten vastgesteld en de partijen hebben daarop gereageerd met akten en aanvullingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de legitieme massa van de nalatenschap, inclusief de waarden van de schenkingen, een totaal van € 28.731.708,72 bedraagt. De legitieme portie van de appellant is vastgesteld op € 4.788.618,12. Het hof concludeert dat de appellant, gezien zijn aanspraak uit hoofde van de Nachbegünstigung van € 13.290.365,--, niets te kort is gekomen ten aanzien van zijn legitieme portie. De primaire vordering van de geïntimeerden, die stelt dat de legitieme portie van de appellant nihil bedraagt, is toewijsbaar. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van 10 juni 2015 voor wat betreft de afwijzing van de vordering in reconventie en verklaart voor recht dat de geïntimeerden niet tot betaling van enig bedrag uit hoofde van het geldlegaat aan de appellant zijn gehouden. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.172.713/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: C/19/107180/HA ZA14-219)
arrest van 5 maart 2019
in de zaak van
[appellant],
in leven gewoond hebbende te [A] ,
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. A.J. Boer, kantoorhoudende te Doetinchem,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [C] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal appel en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest van 4 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7927, wordt hier overgenomen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Ingevolge het tussenarrest hebben [geïntimeerden] c.s. een akte houdende overlegging berekening genomen, waarop van de zijde van [appellant] met een antwoordakte is gereageerd.
Tenslotte hebben partijen aanvullend gefourneerd, waarna het hof een dag heeft bepaald voor het wijzen van het arrest.
2. De verdere beoordeling
Voorts in het principaal en in incidenteel appel
De vaststaande feiten
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende betwist is voorts in hoger beroep komen vast te staan dat het saldo van de activa van nalatenschap van de erflaatster een bedrag van € 1.893.442,01 beloopt en dat van de passiva een bedrag van € 19.026,51, zodat het saldo van haar nalatenschap een beloop heeft van een bedrag van € 1.874.415,50, alsmede dat [geïntimeerden] c.s. aan schenkingen van de erflaatster hebben gehad een bedrag van € 276.563,22 in totaal.
2.2
Met het oog op de berekening van het geldlegaat ten behoeve van [appellant] heeft het hof in overweging 2.23 van het tussenarrest van 4 september 2018 overwogen dat in het kader van de berekening van de legitimaire massa de som van de waarden van de Nachbegünstigungen ten behoeve van [appellant] en [geïntimeerde1] naar de sterfdag van de erflater in aanmerking is te nemen, terwijl voor de berekening van hetgeen [appellant] ten aanzien zijn legitieme portie te kort komt, de Nachbegünstigung te zijnen behoeve als een in zijn belang gemaakt legaat naar de waarde van de sterfdag van de erflaatster is te behandelen.
2.3
Gelet op hetgeen vaststaat (zie overweging 2.1 onder (viii) en (ix) van het tussenarrest van 4 september 2018) en het debat van partijen, zal het hof de waarde van de Nachbegünstiging van [appellant] ten sterfdage te stellen op € 13.290.365,--. Hierbij tekent het hof aan dat, anders dan als [appellant] ingang tracht te doen vinden, maatregelen van de zijde van de overheid als reactie op zijn gedrag ten opzichte van de fiscus voor zijn rekening behoren te blijven. De vraag of het volledige bedrag van de Nachbegünstigung aan (de erfgenamen van) [appellant] zal worden uitgekeerd, is in dit geding daarom niet aan de orde. Één en ander geldt mutatis mutandis ook ten aanzien van de waarde van de Nachbegünstigung van [geïntimeerde1] , zodat de som van de waarden van de beide Nachbegünstigungen ten sterfdage een beloop heeft van € 26.580.730,--.
Voorts in het principaal appel
Met betrekking tot grief I
2.4
In overweging 2.19 van het tussenarrest van 4 september 2018 heeft het hof beslist dat grief I, zijnde de enige ter behandeling overgebleven grief van de zijde van [appellant] , geen doel treft.
Voorts in het incidenteel appel
Wijziging van eis
2.5
In aanvulling op het tussenarrest van 4 september 2018 constateert het hof dat [geïntimeerden] c.s. bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel houdende wijziging van eis, hun vorderingen als oorspronkelijk eisers in reconventie hebben gewijzigd en wel in die zin dat hun vorderingen zijn vermeerderd als omschreven in overweging 2.3 van het tussenarrest van 19 september 2017. Van de zijde van [appellant] is tegen de gedane wijziging van eis als zodanig geen bezwaar gemaakt, zodat het hof van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. als oorspronkelijk eisers in reconventie, zoals die na de gedane wijziging van eis luiden, uitgaat, nu de wijziging van eis tijdig heeft plaatsgevonden en ook anderszins de eisen van een goede procesorde zich er niet tegen verzetten.
De primaire vordering van [geïntimeerden] c.s.
2.6
De primaire vordering van [geïntimeerden] c.s. als oorspronkelijk eisers in reconventie strekt tot het geven van een verklaring van recht die inhoudt dat de legitieme portie van [appellant] in de nalatenschap van de erflaatster nihil bedraagt
2.7
Zoals voortvloeit uit hetgeen het hof in overweging 2.22 van het tussenarrest van 4 september 2018 heeft overwogen, begrijpt het hof dat het belang van [geïntimeerden] c.s. bij hun vordering daarin is gelegen dat komt vast te staan dat zij niet tot betaling van enig bedrag uit hoofde van het, door de erflaatster bij haar uiterste wil ten behoeve van [appellant] gemaakte, geldlegaat zijn gehouden op de grond dat [appellant] ten aanzien van zijn legitieme portie niets te kort is gekomen. Het hof zal die vordering dan ook in bedoelde zin verstaan.
2.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de legitieme massa een bedrag van € 28.731.708,72 beloopt. Dit saldo is als volgt berekend: het saldo van de nalatenschap ten belope van € 1.874.415,50 plus de som van de waarden van beide Nachbegünstigungen ten belope van € 26.580.730,- plus het totaal aan schenkingen aan [geïntimeerden] c.s. ten belope van € 276.563,22.
2.9
De legitieme portie van [appellant] in de nalatenschap van de erflaatster heeft derhalve een beloop 1/2 maal 1/3 maal van € 28.731.708,72 oftewel € 4.788.618,12.
2.1
Nu [appellant] een aanspraak uit hoofde van de Nachbegünstigung van € 13.290.365,-- heeft verkregen, is hij ten aanzien van zijn legitieme portie niets te kort gekomen.
2.11
Gelet op het hiervoor overwogene, is de primaire vordering van [geïntimeerden] c.s. toewijsbaar in de zin, zoals het hof die vordering heeft verstaan.
2.12
De enige grief treft mitsdien in zoverre doel.
Voorts in het principaal appel en in het incidenteel appel:
2.13
Het beroepen vonnis van 10 juni 2015 moet, voor zover in reconventie tussen partijen gewezen voor wat betreft de zinsnede onder punt 5.10 van het dictum “wijst af het meer of anders gevorderde”, worden vernietigd. De primaire vordering van [geïntimeerden] c.s. als oorspronkelijk eisers als door het hof begrepen dient te worden toegewezen. Voor het overige moet het beroepen vonnis worden bekrachtigd. Het hof zal de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen in familiebetrekking tot elkaar staan.

3.De beslissing

In het principaal en in het incidenteel appel
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis van 10 juni 2015, voor zover in reconventie tussen partijen gewezen voor wat betreft de zinsnede onder punt 5.10 van het dictum “wijst af het meer of anders gevorderde af";
opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerden] c.s. niet tot betaling van enig bedrag uit hoofde van het door de erflaatster bij haar uiterste wil ten behoeve van [appellant] gemaakte geldlegaat zijn gehouden;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L. Fikkers en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 5 maart 2019.