Beoordeling
1. De gemachtigde voert onder meer aan dat de officier van justitie de gemachtigde ten onrechte niet heeft gehoord. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie om deze reden moeten vernietigen.
2. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn administratief beroepschrift van 18 april 2016 verzocht heeft om (telefonisch) te worden gehoord en dat geen van de andere uitzonderingssituaties, bedoeld in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich hier voordoet. De officier van justitie heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door hem op drie, vooraf niet aangekondigde tijdstippen, te bellen. Omdat de officier van justitie geen gehoor kreeg, is een boodschap ingesproken. Daarmee is de gemachtigde naar het oordeel van het hof niet op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord (vgl. het arrest van het hof van 20 februari 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2017:1422). 3. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter en de officier van justitie geen bespreking meer. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “als bestuurder of passagier geen gebruik maken van de autogordel”, welke gedraging zou zijn verricht op 27 februari 2016 om 17:10 uur op de Gouwe te Pijnacker met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene de hele weg de gordel heeft gedragen, tot hij bij zijn huis kwam. Pas hier heeft hij de gordel losgemaakt. De verbalisanten hebben de gedraging nooit waar kunnen nemen. De sanctie is opgelegd voor de gedraging ter hoogte van het huis van de betrokkene. Het verhaal van de betrokkene is dan ook geloofwaardig te noemen. Heel veel mensen klikken hun gordel los als zij de oprit oprijden of inparkeren. Het proces-verbaal van de agent is niet geloofwaardig. Er is geen cautie verleend en de verklaring van de betrokkene is verdraaid.
6. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
7. Het dossier bevat, naast het zaakoverzicht met daarin de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld, het aanvullend proces-verbaal van 13 oktober 2016. Dit proces-verbaal bevat onder meer de volgende gegevens:
"Op zaterdag 27 februari 2016, omstreeks 17:10 uur, was ik verbalisant [D] in uniform gekleed en belast met voertuigsurveillance en rijdend op de Ade te Pijnacker.
Op genoemd datum en tijdstip reed ik op de Ade komende uit de richting van de Kreek en gaande in de richting van de Hofpleintunnel. Op de Ade ter hoogte van de Kreek, zag ik een zwarte Renault, type Twingo, voorzien van het kenteken [00-YY-YY] met een man achter het stuur. Ik zag dat de bestuurder van het voertuig geen gordel droeg. Dit zag ik omdat de gordel zichtbaar naast de deur van het voertuig hing. Ik keerde het voertuig en reed achter de bestuurder van de Renault aan en zag dat de bestuurder parkeerde op De Gouwe, in de daarvoor bestemde parkeervakken."
8. De gemachtigde ontkent dat de betrokkene de gedraging heeft verricht, maar geeft hiervoor onvoldoende argumenten. Tegenover het proces-verbaal, waarin de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd verklaart dat de betrokkene reeds op de Ade geen gordel droeg (hetgeen in het licht van de gegevens in het zaakoverzicht moet worden verstaan dat dit voortduurde tot de betrokkene zijn voertuig bij zijn woning parkeerde), stelt de gemachtigde enkel dat de betrokkene de gordel pas heeft afgedaan ter hoogte van zijn woning. Dit is onvoldoende om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar.
9. Dat ten onrechte zou zijn vermeld dat de cautie is gegeven, geeft het hof evenmin aanleiding te twijfelen aan de gegevens. Het proces-verbaal van de ambtenaar biedt voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. De verklaring van de betrokkene is daarvoor hier niet nodig. Het is daarom niet relevant of aan de betrokkene al dan niet de cautie is gegeven.
10. De bezwaren tegen de inleidende beschikking treffen geen doel. Het hof zal het beroep tegen die beschikking ongegrond verklaren.
11. De gemachtigde verzoekt het hof verder om te bepalen dat de officier van justitie een dwangsom verbeurt omdat hij te laat op het beroep heeft beslist en er een rechtsgeldige ingebrekestelling is verzonden. De beslistermijn is niet verdaagd. Het hof beschouwt dit als beroep tegen het niet geven van een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb.
12. In artikel 4:17 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…)
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. (…)
13. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt een bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd.
14. De inleidende beschikking is op 7 maart 2016 aan de betrokkene toegezonden. Daartegen is door de gemachtigde op 18 april 2016 beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft bij beslissing van 4 januari 2017 het beroep ongegrond verklaard.
15. De beslistermijn eindigde ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 en artikel 7:24, eerste lid, van de Awb op 8 augustus 2016. In het dossier bevindt zich een brief 5 augustus 2016 waarin de officier van justitie aangeeft de beslistermijn met tien weken te verlengen. De gemachtigde betwist de ontvangst van deze brief. Nu de brief niet aangetekend is verzonden en een deugdelijke verzendadministratie voor dergelijke brieven ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat deze brief daadwerkelijk is verzonden. De beslissing van de officier van justitie van 4 januari 2017 is daarom niet tijdig gegeven.
16. Bij brief van 12 augustus 2016, ontvangen door de officier van justitie op 15 augustus 2016, heeft de gemachtigde de officier van justitie het volgende verzocht: 'Naar aanleiding van een door ondergetekende ingediend administratief beroepschrift d.d. 18 april 2016 en vanwege het uitblijven van een wettelijke tijdige beslissing uwerzijds binnen 16 weken, ontvangt u dit schrijven mijnerzijds met het verzoek om mijn verzoek namens cliënt om informatie met voortvarendheid (in gebreke) en binnen de daarvoor wettelijke vastgestelde termijn van twee weken te behandelen. Ik verzoek u namens cliënt het beroepschrift gegrond te verklaren wegens de 16 weken termijnoverschrijding.'
17. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Een ingebrekestelling moet aan de volgende eisen voldoen:
- voldoende duidelijk moet zijn op welke aanvraag het document betrekking heeft;
- de belanghebbende moet zich op het standpunt stellen dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist;
- de belanghebbende moet er op aandringen dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24 december 2014, 201402074/1/A3, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:RVS:2014:4682). 18. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn brief van 12 augustus 2016 niet heeft aangedrongen op het alsnog nemen van een beslissing op het administratief beroep. Hij verzoekt de officier van justitie alleen om binnen twee weken te reageren op zijn verzoek om informatie. De officier van justitie is hiermee niet in gebreke gesteld voor het niet nemen van een beslissing op het administratief beroep.
19. Uit het dossier blijkt ook niet dat de gemachtigde de officier van justitie anderszins in gebreke heeft gesteld voor het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep. De officier van justitie is daarom geen dwangsom verschuldigd.
20. Gelet hierop heeft de officier van justitie terecht geen beschikking gegeven als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Het beroep daartegen dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
21. De proceskosten verband houdend met verleende rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 512,-.