In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor een vader, die in geschil is met de Belastingdienst. De vader, belanghebbende, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 ontvangen, waarbij de Inspecteur de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet had verleend. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, waarna de Inspecteur in hoger beroep ging.
De zaak draait om de vraag of het kind van belanghebbende, dat niet op hetzelfde adres als de vader is ingeschreven, recht heeft op de combinatiekorting. De vader en zijn ex-partner hebben een omgangsregeling voor hun dochter, die in 2015 volgens een schema zes dagen per twee weken bij de vader verbleef. De Inspecteur stelde echter dat het kind doorgaans niet drie dagen per week bij de vader verbleef, wat een vereiste is voor de combinatiekorting. Het Hof oordeelde dat, hoewel het verblijf gemiddeld drie dagen per week was, dit niet voldeed aan de eis van 'doorgaans' drie dagen per week.
Het Hof concludeerde dat de vader niet in aanmerking kwam voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat het verblijfsschema niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur werden bevestigd. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.