ECLI:NL:GHARL:2019:427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
21-003740-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van veroordeling voor medeplegen van doodslag en vrijspraak van moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de veroordeling van de verdachte door de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar voor het medeplegen van doodslag. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de voorbedachten rade. Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel de verdachte aanwezig was op de plaats delict, niet bewezen kon worden dat hij wetenschap had van de intentie van de medeverdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van moord of doodslag. De vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het ten laste gelegde. Het hof heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003740-16
Uitspraak d.d.: 18 januari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 24 juni 2016 met parketnummer 08-910079-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (België) op [1996] ,
thans verblijvende in het [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 maart 2018, 13 maart 2018, 30 mei 2018, 26 november 2018, voortgezet op 4 januari 2019 en – overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering – het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het (impliciet primair) tenlastegelegde – kort gezegd: medeplegen van moord – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. W.R. Jonk en mr. A.J. Sprey, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van medeplegen van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen (met uitzonderling van de gevorderde wettelijke rente) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2014 in de gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
Zoals hiervoor reeds is opgenomen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bewezenverklaring van – kort gezegd – het medeplegen van moord.
In algemene zin heeft de advocaat-generaal zich ten aanzien van de door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) afgelegde verklaringen op het standpunt gesteld dat die verklaringen met de nodige behoedzaamheid moeten worden bekeken, maar niet van het bewijs uitgesloten hoeven te worden, daar waar onderdelen van die verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De advocaat-generaal heeft betoogd – met verwijzing naar de overwegingen in het vonnis van de rechtbank – dat vastgesteld kan worden dat verdachte en [medeverdachte 1] samen van Bergen op Zoom naar Enschede zijn gereisd, zij beiden op de plaats van de levensberoving aanwezig zijn geweest en zij vervolgens samen weer zijn teruggereisd naar Bergen op Zoom en zich onderweg hebben ontdaan van voorwerpen die op hun betrokkenheid bij het levensdelict wijzen. Dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld wie van beiden geweld heeft of hebben toegepast, staat gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt aan een bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. [1] Daarmee staat vast dat verdachte en [medeverdachte 1] zich ten minste schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Nu voorts sprake is geweest van een gestructureerde planning van de levensberoving (in elk geval vanaf het moment dat de voorzieningenrechter aan [medeverdachte 2] de verplichting oplegde om terug naar Enschede te verhuizen), de levensberoving conform de gemaakte plannen tot uitvoering is gebracht en van eventuele contra-indicaties die in de weg zouden kunnen staan aan een bewezenverklaring van de voorbedachten rade niet is gebleken, kan het bestanddeel voorbedachten rade eveneens bewezen worden. De door de rechtbank in haar vonnis genoemde contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade staan – indien hiervan al sprake zou zijn – aan een veroordeling van moord niet in de weg.
Het standpunt van de verdediging
In algemene zin heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de door medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar en aantoonbaar leugenachtig zijn, zodat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen en mogen worden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken om de navolgende redenen.
In de eerste plaats heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de tweede dader is. Het zijn enkel de verklaringen van [medeverdachte 1] die steun bieden aan het door laatstgenoemde geschetste scenario dat verdachte de tweede dader is. Geen van de getuigen heeft uit eigen wetenschap verklaard dat het verdachte was die samen met [medeverdachte 1] in Enschede is geweest. Daarnaast ontbreekt ook ieder forensisch bewijs voor de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict.
In de tweede plaats is aangevoerd dat nog los van de vraag wie de tweede dader is, het bewijs van opzet van die tweede dader op het om het leven brengen van [slachtoffer] ontbreekt. Indien het hof van oordeel zou zijn dat verdachte de tweede dader is, kan enkel worden bewezen dat verdachte zich als ‘gevaarlijk man’ bij [medeverdachte 1] heeft aangeboden en dat verdachte en [medeverdachte 1] tijdens de nachtelijke uren naar de plaats delict zijn afgereisd om [slachtoffer] bang te maken. Uitgaande van die vaststelling kan niet worden bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] om het leven zou worden gebracht.
In de derde plaats is aangevoerd dat, nog los van de vraag wie de tweede dader is, de betrokkenheid van de tweede dader bij de uitvoering van het delict van onvoldoende gewicht is geweest om tot een bewezenverklaring van het (mede)plegen te komen. Indien het hof van oordeel zou zijn dat verdachte de tweede dader is en dat hij opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer] , is – uitgaande van het scenario dat verdachte in de voorbereiding geen noemenswaardige rol heeft gehad en hij tijdens het delict geen grotere betrokkenheid heeft gehad dan dat hij de deur heeft opengehouden en zich niet heeft gedistantieerd van de handelingen van [medeverdachte 1] – zijn bijdrage, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, onvoldoende om zijn rol als die van pleger of medepleger te kwalificeren.
De feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof – op hoofdlijnen overeenkomstig de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden – uit van de hieronder genoemde feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] en [medeverdachte 2] hebben een relatie gehad waaruit op 1 mei 2013 een dochtertje genaamd [naam dochter] is geboren. [slachtoffer] en [medeverdachte 2] woonden samen aan de [adres 1] te Enschede . Op enig moment – in april 2014 – is de relatie tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 2] geëindigd. Begin juli 2014 is [medeverdachte 2] met [naam dochter] bij haar moeder – [medeverdachte 3] – aan de [adres 1] in Bergen op Zoom gaan wonen. Omdat [slachtoffer] het niet eens was met een permanent verblijf van [naam dochter] buiten Enschede , heeft hij in augustus 2014 een kort geding aangespannen tegen [medeverdachte 2] .
Medio augustus 2014 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor het eerst contact met elkaar en spreken zij samen af. Uit dit contact komt een liefdesrelatie voort.
Op 4 september 2014 is in de Rechtbank te Breda het door [slachtoffer] aangespannen kort geding behandeld. Bij vonnis van 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter in kort geding bepaald dat [medeverdachte 2] met [naam dochter] binnen een week na betekening van het vonnis diende terug te keren naar Enschede op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarin in gebreke zou blijven.
[medeverdachte 2] heeft in de week na dat vonnis meermalen gezegd dat [slachtoffer] maar beter dood kon zijn en dat zij wilde dat hij er niet meer was/dood was. Van dergelijke uitlatingen is ook de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , getuige geweest.
[naam] (hierna: [naam] ) – een vriendin van [medeverdachte 2] – heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat [medeverdachte 2] zei dat
“ze wilde dat [slachtoffer] dood was”en [medeverdachte 1] hier aanvankelijk eigenlijk niets op zei, maar [medeverdachte 1] toen [medeverdachte 2] dit voor de derde of vierde keer zei zelf zei dat “
het inderdaad wel het beste zou zijn, dat [medeverdachte 2] dan overal van af zou zijn”. Voorts heeft [naam] verklaard dat [medeverdachte 2] op dinsdagavond opnieuw zei dat ze vond dat [slachtoffer]
“gewoon dood moest”. Nadat [naam] had gezegd dat [medeverdachte 2] haar dochter daarmee haar vader zou afnemen en zij vroeg wat [medeverdachte 2] zou doen als zij door de politie zou worden aangehouden, zei [medeverdachte 2] dat het dan
“janken, janken, janken zou worden of gewoon haar hoofd koel houden”.
[medeverdachte 1] heeft in de week na het vonnis diverse personen benaderd met het verzoek een wapen te leveren of een
“gevaarlijke man”.Daarbij wordt onder andere gesproken over
“een blaffer met een demper”,
“pang pang”en “
valse nummerplaten”. Voorts maakt [medeverdachte 1] op 19 september 2014 een notitie in de mobiele telefoon die op dat moment bij hem in gebruik is met de inhoud:
“ [adres 1] , [plaats 1] [slachtoffer] Turk”.
Op 21 september 2014 wordt in de avond op de mobiele telefoon die op dat moment in gebruik is bij [medeverdachte 1] op Google gezocht naar
“vermommings masker te koop”.
Op 22 september 2014 tussen 11.00 uur en 15.45 uur heeft [medeverdachte 1] de volgende sms’jes naar [medeverdachte 2] gestuurd:

“stuur eens het nummer van die kutturk”en

“in welk casino zit hij schatke als ik het regel is er geen weg trg en moet je beseffen dat als [naam dochter] vraagt later achter haar echte vader hoop ik dat je ermee kunt leven eh”en

“wat ga je haar dan wijsmaken”en

“wat ga je haar dan wijsmaken”en

“en we zullen er 9 van de 10 900 euro voor moeten neerleggen heb ik al bij een paar mensen gehoord”en

“je wilt dan dat ik het regel”.
Diezelfde dag stuurt [medeverdachte 2] een sms-bericht aan [medeverdachte 1] met de inhoud:
“Daar weet je zelf het antwoord op maar sms’en is niet zo handig nu schat”.Waarop [medeverdachte 1] reageert met het bericht:
“Oke en dan verwijder je die berichten maar”.
Op 23 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen met [naam] naar Rotterdam en Bergen op Zoom gegaan. In Rotterdam zijn diverse kledingstukken (een donker blauwe trui met lichte letters erop en een lichtgrijze joggingbroek), een zwart petje en donkere schoenen gekocht voor [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] hebben aan [naam] hebben laten weten dat zij over de aankoop van deze goederen niet mocht praten met haar vriend [naam vriend] (hierna: [naam vriend] ). In Bergen op Zoom is diezelfde dag een messenset bij de Bergse Dumphal gekocht. [medeverdachte 2] heeft deze messen contant betaald. In een carnavalswinkel in Bergen op Zoom heeft [medeverdachte 1] een masker uitgezocht, dat vervolgens door [medeverdachte 2] is afgerekend.
Op 24 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen naar Enschede gereden in de auto van een vriendin van [medeverdachte 2] – [naam] – omdat de auto die in gebruik was bij [medeverdachte 1] te veel op zou vallen in verband met de Belgische kentekenplaten. In het Diabelli II-onderzoek is nader onderzoek verricht naar wat er die dag precies is gebeurd in Enschede . Uit het onderzoek naar het navigatiesysteem waar die dag gebruik van werd gemaakt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij niet alleen twee keer langs de voorzijde van de woning van [slachtoffer] zijn gereden, maar dat zij ook langs de achterzijde zijn gereden en daar mogelijk zeer langzaam hebben gereden of kort hebben stilgestaan. Uit datzelfde onderzoek blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in totaal iets meer dan een uur in Enschede zijn geweest. In die tijd is er een bezoek gebracht aan een telefoonwinkel gevestigd aan de [adres 1] te Enschede en aan de Praxis (van 15.15.48 uur tot en met 15.31.21 uur). In de telefoonwinkel zijn twee Lebara simkaarten gekocht. Bij de Praxis zijn een schroevendraaier, montagetape, een schroefverwijderaar en een liter terpentine gekocht.
Op 25 september 2014 heeft er in de avonduren sms-contact plaatsgevonden tussen de telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 1] en de telefoon die in gebruik was bij verdachte. Met de telefoon die in gebruik was bij [medeverdachte 1] is naar de telefoon die in gebruik was bij verdachte ge-sms’t:
“kun jij aan een pang pang geraken of gevaarlijke mannen”. Vervolgens is er op de telefoon van [medeverdachte 1] een sms-bericht binnengekomen met de tekst:
“ja bel is man”en
“ik heb pang pang hier bij mij liggen en zware manne ben ik en ken er veel dus bel is makker wat is er aan de hand”. Hierna heeft er tussen deze toestellen een belcontact van 228 seconden plaatsgevonden.
Op 26 september 2014 heeft [medeverdachte 1] ’s ochtends bij de Bergse Dumphal onder andere een mes met/in een foedraal gekocht. Uit diverse verklaringen volgt dat [medeverdachte 1] en verdachte een groot deel van die dag samen hebben doorgebracht. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] en verdachte omstreeks 13.00 uur/13.30 uur samen in de woning van haar moeder – [medeverdachte 3] – in Bergen op Zoom gezien. Rond 16.00 uur zijn [medeverdachte 1] en de verdachte bij [naam] geweest. Rond 19.00 uur zijn zij vervolgens samen vertrokken vanaf de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in Bergen op Zoom in de zwarte Volkswagen Golf van de moeder van [medeverdachte 1] .
Uit onderzoek van de laptop die is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] in Bergen op Zoom blijkt dat er op 26 september 2014 omstreeks 13.32 uur via Google Maps is gezocht op
“ Bergen op Zoom ”en
“ Enschede ”.
Op 27 september 2016 omstreeks 01.20 uur is [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), die woonachtig in dezelfde flat als [slachtoffer] , wakker geworden van autoportieren die meerdere keren hard werden dichtgeslagen. [getuige 1] heeft aan de achterzijde van de flat, ter hoogte van haar balkon, een zwarte of donkerkleurige Volkswagen Golf hatchback of daarop lijkende auto met haaientand-/haaienvinantenne op het dak en sportvelgen gezien. Er stonden twee jongens of mannen bij de auto die bij de achterbank van de auto bezig waren alsof ze de achterbank opklapten of wat met de voorstoel deden. De mannen waren opvallend nerveus, aldus [getuige 1] . Ze keken steeds schichtig om zich heen en keken voorts omhoog naar de flatwoningen. Ze praatten niet met elkaar, maar maakten elkaar dingen duidelijk met hun handen. Op een gegeven moment liepen zij om de flat heen. De ene man was ongeveer 20 jaar oud. Hij droeg donkere kleding, een donker shirt met glitters er op en een zwarte baseballpet. De andere man had een blanke huidskleur. Hij droeg een lichtgekleurde joggingbroek en een lichtgekleurd shirt met lange mouwen. Ook hij droeg een zwarte baseballpet.
Omstreeks 01.15/01.20 uur heeft [getuige 2] – die op dat moment zijn hond uitliet – gezien dat er bij de achterzijde van de flat twee, hem onbekende personen, naast een donkerkleurige auto stonden, waarvan het portier aan de passagierszijde openstond. Kort daarop heeft hij de mannen voor de flat aan de [adres 1] in Enschede zien staan, nabij de flat van de hem bekende [slachtoffer] . Hij heeft gehoord dat beide mannen fluisterden. Na ongeveer vijf à zes minuten na terugkomst in zijn woning hoorde hij geschreeuw uit de richting van de voorzijde van de flat. Vanuit zijn slaapkamerraam heeft hij gezien dat de door hem genoemde auto met hoge snelheid en gierende banden vanaf de oprit wegreed in de richting van de [adres 2] .
Op 27 september 2014 om 01.44 uur heeft getuige [getuige 3] een laatste bericht van [slachtoffer] ontvangen via Facebook. Daarna heeft zij geen bericht meer van hem ontvangen.
In de nacht van 26 op 27 september 2014 heeft [getuige 4] – de zus van [slachtoffer] – heel vaak de deurbel horen gaan en heeft zij gehoord dat [slachtoffer] via de intercom sprak met iemand die vroeg wie daar was. Vervolgens heeft zij hem naar zijn slaapkamer horen gaan, waarna de deurbel opnieuw ging en zij hem via de intercom heeft horen praten. [slachtoffer] zei:
“Ik ken je niet, ik kom naar beneden”. Ze heeft gehoord dat [slachtoffer] naar beneden liep. Ze is na ongeveer vijf minuten naar beneden gelopen. Toen zij de trap afkwam en richting de toegangsdeur van het portiek keek, zag zij [slachtoffer] met zijn rug rechts tegen de muur. Zij heeft een persoon die zij herkende als de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] heel dicht voor [slachtoffer] zien staan. Zij heeft gezien dat die nieuwe vriend breed stond, alsof hij [slachtoffer] wat aan wilde doen. Zij zag aan het gezicht van [slachtoffer] dat hij angstig was. [getuige 4] vond de situatie dreigend en was bang. Zij heeft gezien dat een andere man die zij niet kende, de deur openhield. Hij stond half in de deuropening en half in de hal. Deze man stond heel dicht bij de vriend van [medeverdachte 2] . [slachtoffer] heeft naar haar toe bevestigd dat één van die mannen de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] was en heeft haar in het Turks gevraagd of zij de politie wilde bellen. Toen zij de trap op rende om de politie te bellen, hoorde zij haar broer schreeuwen en meermalen
“au”roepen. Zij is daarop direct naar beneden gerend en zag dat [slachtoffer] buiten op straat in elkaar zakte. Tijdens het verhoor van [getuige 4] is aan haar een foto getoond van [medeverdachte 1] . Zij heeft de persoon op deze foto herkend als de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] , één van de mannen die zij had gezien in het portiek. Tijdens de Foslo-confrontatie bij de politie heeft [getuige 4] de verdachte niet herkend, echter na afloop van deze confrontatie heeft zij verklaard dat de persoon op foto 4 (op deze foto was de verdachte te zien) veel leek op de persoon die zij in de nacht van 26 op 27 september 2014 in de hal van haar flatwoning heeft gezien en waarover zij heeft verklaard. Tijdens de pro forma behandeling op 25 maart 2015 bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo heeft [getuige 4] gezegd verdachte te herkennen als de man die zij samen met de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] in de nacht van 26 op 27 september 2014 in de hal van haar flatwoning heeft gezien. [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de mannen was in de nacht van 26 op 27 september 2014 in het portiek bij de woning van [slachtoffer] in Enschede . [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij [slachtoffer] op enig moment heeft vastgepakt.
[naam] heeft om 01.51 uur het alarmnummer gebeld, nadat [getuige 4] voor zijn auto was gesprongen en hem toeschreeuwde de hulpdiensten te waarschuwen.
Om 01.53 uur heeft de politiemeldkamer aan de politie-eenheid de opdracht gegeven om te rijden naar de [adres 1] in Enschede , omdat zich daar een steekpartij had voorgedaan.
Omstreeks 01.57 uur zijn de eerste hulpdiensten ter plaatse gearriveerd. Door hen werd een hevig bloedende man (het hof begrijpt: [slachtoffer] ), deels liggend op een parkeervak en deels op de rijbaan van de [adres 1] , ter hoogte van de portiekingang van het flatgebouw [adres 1] te Enschede aangetroffen. Omstreeks 02.10 uur werd door een van de medewerkers van de ambulancedienst vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden.
Bij de sectie op het levenloze lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat er sprake was van twee steekwonden: een steekwond links voor aan de borst met daarmee samenhangend een steekkanaal waarin de linkerlong en het hart waren geperforeerd en een steekwond links aan de buik met oppervlakkige perforatie van de buikwand zonder perforatie van de inwendige organen. Arts en patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van een bij leven opgelopen steekwond links aan de borst. Het steekkanaal van deze verwonding links aan de borst loopt van links naar rechts en iets voetwaarts (bezien vanuit de rugligging van het slachtoffer) en voorwaarts.
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn op 27 september 2014 omstreeks 04.00/04.30 uur weer in de woning in Bergen op Zoom teruggekeerd. [medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 2] gevraagd of het goed was dat verdachte zou blijven slapen. [medeverdachte 2] heeft hiermee ingestemd, waarna er voor de verdachte een slaapplek is ingericht op zolder.
Op 27 september 2014 vertrokken [medeverdachte 1] en verdachte naar België. Om 11.19 uur stuurde [medeverdachte 1] een sms-bericht naar [medeverdachte 2] met de tekst:
“Schat zijn er al lichtjes gepasseerd daar?”. Diezelfde dag omstreeks 14.20/14.22 uur heeft [medeverdachte 1] sms-berichten aan [medeverdachte 2] gestuurd met de tekst:
“Schatje kunnen we 250 euro regelen voor [verdachte] ”en
“Want die vraagt da”. Hierop heeft [medeverdachte 2] om 14.23 uur een sms aan [medeverdachte 1] gestuurd met de tekst:
“Is goed schatje waar ben je nu?”.
Diezelfde dag omstreeks 17.00 uur zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte in Bergen op Zoom aangehouden door de politie. Zij zaten alle drie in de hiervoor genoemde zwarte Volkswagen Golf. Deze auto had wielen die voorzien waren van sportvelgen. Op het dak van de auto was een antenne aangebracht in de vorm van een haaientand/haaienvin. Ten tijde van de aanhouding droeg verdachte een zwart T-shirt met daarop glinsterende chroomkleurige punten die tezamen een afbeelding vormden.
Door de politie is nader onderzoek verricht naar voornoemde zwarte Volkswagen Golf. In de auto werd onder andere een handschreven briefje aangetroffen met de tekst:
“rondhoren voor een blaffer”en
“vingerafdrukken vijlen”.In de kofferbak werd in de ruimte voor het reservewiel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen.
Op aanwijzen van [medeverdachte 1] zijn er diverse goederen aangetroffen. Bij de Parkeerplaats Struik aan de A1 zijn twee zwarte baseballpetjes, waarvan één petje met het opschrift ‘Special Forces’, één gele huishoudhandschoen en twee messen in een sloot en in een weiland aangetroffen. Bij de parkeerplaats Varakker aan de A15 zijn in een vuilniszak – die in de boom hing in de bosjes – een mes, een wit masker, een valse Belgische kentekenplaat, een handdoek, een blauwe hoodie met het opschrift ‘Red bridge NYC’, een zwart/wit gebreide (kol)trui, een fles met terpentine en een plastic tas van de Praxis aangetroffen. Bij de Carwash in de gemeente Schelle (in België) zijn in een afvalcontainer in een zwarte vuilniszak onder andere een zwarte joggingbroek met witte strepen op de zijkant, een grijze joggingbroek, een grijs T-shirt, een paar schoenen en sokken, een paar grijze sokken en een verpakking van een Lebara-simkaart aangetroffen. In diezelfde afvalcontainer werd in een stoffen tas een gas-alarmpistool aangetroffen.
Voornoemde goederen zijn door het team Forensische Opsporing onderzocht op onder meer biologische sporen. Deze sporen en sporendragers zijn voor nader onderzoek overgedragen aan het NFI. Door middel van vergelijkend DNA-onderzoek is op de binnenrand van de
zwarte baseballpet met het opschrift ‘Special Forces’ (AAHJ4745NL#01)een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. [2] Op de binnenrand van de
andere zwarte baseballpet (AAHF9240NL)is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen, waar het DNA-profiel van verdachte in past, maar waarvan de matchkans niet is berekend. Op de
binnenzijdevan de
zwarte leren handschoenen (AAHJ4744NL#01 en #02)zijn DNA-sporen aangetroffen die overeenkomen met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook de
buitenzijdevan deze zwarte leren handschoenen is bemonsterd (AAHJ4744Nl #03 tot en met #09). Deze bemonstering bevat celmateriaal van drie personen. De deskundige van het NFI heeft gerapporteerd dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] en [medeverdachte 1] en een willekeurig persoon, dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en twee willekeurige onbekende personen. Het hof leidt hieruit af dat op de buitenzijde van de zwarte leren handschoenen celmateriaal is aangetroffen van zowel [slachtoffer] als van [medeverdachte 1] .
Aan de binnenzijde van de aangetroffen
gele huishoudhandschoen (AAHJ4748NL#01)is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen. De deskundige van het NFI heeft gerapporteerd dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 2] en twee onbekende personen, dan wanneer de monstering celmateriaal bevat van drie willekeurige onbekende personen. Voorts heeft de deskundige gerapporteerd dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van drie willekeurige onbekende personen. Het hof leidt hieruit af dat aan de binnenzijde van de gele huishoudhandschoen celmateriaal is aangetroffen van zowel de verdachte als van [medeverdachte 2] . Op het
lemmet van een van de messen die is aangetroffen op de parkeerplaats Stuik langs de A1 (AABW5351NL#01)is bloed aangetroffen, waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen. De deskundige van het NFI heeft hierover gerapporteerd dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] en een onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van twee willekeurige onbekende personen. Het hof leidt hieruit af dat het bloed dat is aangetroffen op het lemmet van dit mes DNA-materiaal bevat van zowel [slachtoffer] als minimaal een andere persoon. Op de
blauwe hoodiedie is aangetroffen in de groenstrook van de parkeerplaats Varakker langs de A15 is aan de
achterzijdebloed aangetroffen. Vanuit de bloedbemonstering (AAHJ4738NL#01) is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] , met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Daarnaast is deze blauwe hoodie onderzocht op dragersporen. Zowel vanuit de
binnenzijde van de kraag (AAHJ4738NL#02)als vanuit de
binnenzijde van het linker manchet (AAHJ4738NL#03)van deze trui is een DNA-profiel verkregen dat overeenkomsten vertoont met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] , met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Op de
zwart/wit gebreide truizijn twee DNA-mengprofielen aangetroffen. De eerste bemonstering (AAHJ4736NL#01) bevat celmateriaal waaruit een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is verkregen dat overeenkomt met de DNA-profielen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De tweede bemonstering (AAHJ4736NL#02) bevat celmateriaal waaruit een DNA-mengprofiel is verkregen van minimaal drie personen dat overeenkomt met de DNA-profielen van verdachte, [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon. De matchkansen hiervan zijn niet berekend.
Op de
grijze joggingbroekdie is aangetroffen bij de Carwash in België is op de tailleband (AAHP5127NL#01) een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomst met dat van [medeverdachte 1] , met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Op deze broek werden ook diverse bloedgelijkende sporen waargenomen. Vanuit de bloedbemonstering aan de
voorzijdevan deze broek is ter hoogte van de linker broekzak (AAHP5127NL#02 en AAHP5129NL#01) een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. Vanuit de bloedbemonstering
in de linker broekzakvan deze grijze joggingbroek (AAHP5130#01 en AAHP5131#01) is een DNA-mengprofiel verkregen. Zowel het DNA-profiel van [medeverdachte 1] als dat van [slachtoffer] past binnen dit mengprofiel. De matchkans hiervan is niet berekend. Vanuit de tailleband (AAHP5130NL#01) van de
zwarte joggingbroekdie eveneens aldaar is aangetroffen is een DNA-mengprofiel verkregen. De DNA-profielen van verdachte en [medeverdachte 1] passen binnen dit mengprofiel. De matchkans is hiervan niet berekend.
Daarnaast is bij het onderzoek door de politie in de omgeving van de [adres 1] aan de achterzijde van de flat van [slachtoffer] ter hoogte van de achteruitgang van het portiek een
foedraal (van een mes)aangetroffen. Van de randen van dit foedraal (AAGV6560NL#01) werd een DNA-profiel verkregen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] , met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
Twee van de aangetroffen messen zijn soortgelijk aan de drie messen die in de keukenla van [medeverdachte 3] zijn aangetroffen, terwijl soortgelijke messen in sets van vijf stuks worden verkocht bij de hiervoor genoemde Bergse Dumphal. De Bergse Dumphal verkoopt ook messen in foedraal die soortgelijk zijn aan het bebloede mes dat bij de parkeerplaats Struik langs de A1 is aangetroffen en de foedraal die is aangetroffen achter de flat waar [slachtoffer] woonde.
Oordeel van het hof
De door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen
Zowel naar aanleiding van de gevoerde verweren als ambtshalve overweegt het hof met betrekking tot de bruikbaarheid voor het bewijs van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen als volgt.
[medeverdachte 1] heeft veelvuldig en zeer uitgebreid verklaard. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] op vele punten inconsistent en op onderdelen – naar eigen zeggen – zelfs (bewust) leugenachtig heeft verklaard aangaande het tenlastegelegde en zijn eigen rol daarin. Gelet hierop dient naar het oordeel van het hof met de nodige behoedzaamheid met deze verklaringen te worden omgegaan. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 1] in zijn geheel terzijde moeten worden geschoven. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] in ieder geval gebruikt kunnen worden voor het bewijs, indien en voor zover die verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, waarbij in voorkomende gevallen een uitzondering kan worden gemaakt voor ondergeschikte onderdelen van de tenlastelegging.
De aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict
Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het tenlastegelegde en heeft voorts ontkend in de nacht van 26 op 27 september 2014 op de plaats delict te zijn geweest. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of vastgesteld kan worden dat de verdachte de tweede man is die door [getuige 4] is gezien in het portiek in de nacht van 26 op 27 september 2014 tezamen met [medeverdachte 1] . Het hof overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor is weergegeven, heeft [getuige 4] gezien dat er twee mannen tegenover [slachtoffer] stonden in het flatportiek en er sprake was van een dreigende situatie. Eén van deze twee mannen is door [getuige 4] herkend als de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] . Dit is door [slachtoffer] bevestigd toen [getuige 4] naar beneden kwam en zij de geschetste situatie aantrof in het portiek. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] de nieuwe vriend is van [medeverdachte 2] en dat [getuige 4] , nadat haar tijdens een verhoor een foto van [medeverdachte 1] werd getoond, bevestigde dat zij deze persoon bedoelde met de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de twee mannen is die door [getuige 4] in het portiek is gezien die nacht. Vrijwel vanaf het begin van de verhoren van [medeverdachte 1] heeft hij verdachte aangewezen als de tweede dader die betrokken was bij het om het leven brengen van [slachtoffer] . Voorts is door [medeverdachte 1] bij herhaling een beschrijving gegeven van de kleding die hij en verdachte die avond droegen. Deze onderdelen van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring vinden naar het oordeel van het hof steun in diverse andere bewijsmiddelen in het dossier.
Om te beginnen heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij verdachte en [medeverdachte 1] op 26 september 2014 omstreeks 13.00/13.30 uur samen in de woning van [medeverdachte 3] in Bergen op Zoom heeft gezien, dat zij hen samen uit die woning heeft zien vertrekken en omstreeks 18.30 uur weer daar heeft gezien en dat zij verdachte en [medeverdachte 1] vervolgens om iets na 19.00 uur opnieuw samen heeft zien vertrekken. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij verdachte en [medeverdachte 1] op 27 september 2014 omstreeks 04.00/04.30 uur weer samen in de woning heeft gezien en dat er na de vraag van [medeverdachte 1] of verdachte mocht blijven slapen een slaapplaats voor verdachte is ingericht op zolder.
In de tweede plaats vindt de verklaring van [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof steun in de hiervoor genoemde verklaring van [getuige 1] , mede bezien in het licht van de al genoemde bevindingen van de verbalisanten ten tijde van de aanhouding van onder andere verdachte op 27 september 2014. [getuige 1] beschrijft in haar verklaring kenmerken van de auto van de twee mannen die zij die nacht zag die overeenkomen met de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de auto waarin verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zaten ten tijde van de aanhouding. Hetzelfde geldt voor de bovenkleding die één van de beide mannen volgens [getuige 1] die nacht in Enschede droeg – een donker shirt met glitters – en die verbalisanten ten tijde van de aanhouding waarnemen als gedragen door verdachte: een zwart shirt met chroomkleurige punten.
In de derde plaats wordt de verklaring van [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof ondersteund door het feit dat er op de door [medeverdachte 1] beschreven route van Enschede naar Bergen op Zoom op diverse plekken goederen zijn aangetroffen die overeenkomen met de door hem beschreven kleding die hij en de verdachte gedragen zouden hebben tijdens het tenlastegelegde. Daar komt nog bij dat op enkele van deze goederen DNA-sporen zijn aangetroffen van verdachte zoals hiervoor weergegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 maart 2018 heeft verdachte – voor het eerst – verklaard dat hij op 26 september in de middag kleding heeft gepast in de woning van [medeverdachte 3] , omdat hem gezegd werd dat de kleding die hij aanhad niet zo schoon was. De kleding die door hem gepast werd, zou niet de juiste maat hebben gehad, aldus verdachte. Een dergelijke verklaring lijkt te impliceren dat [medeverdachte 1] of een derde opzettelijk kleding aan de verdachte heeft aangereikt om daarop sporen van de verdachte te creëren en deze vervolgens later te dumpen, zodat een derde mogelijk buiten schot gehouden zou kunnen worden. Het hof is van oordeel dat dit door verdachte gesuggereerde alternatieve scenario als onaannemelijk en ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat de aangetroffen goederen in verband staan met het tenlastegelegde. Dat er op één of meer van voornoemde goederen geen DNA-materiaal is aangetroffen van zowel verdachte als van [slachtoffer] doet aan dit oordeel niet af.
Voorts slaat het hof nog acht op het volgende. Om 01.51 uur is het alarmnummer gebeld om de hulpdiensten te waarschuwen. Als feit van algemene bekendheid heeft te gelden dat de reistijd van de [adres 1] in Enschede naar de [adres 1] in Bergen op Zoom ongeveer twee uur en dertig minuten bedraagt, uitgaande van een reis per auto. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] omstreeks 04.00/04.30 uur zijn gearriveerd bij de woning in Bergen op Zoom .
Met de rechtbank acht het hof het bij de waardering van de overtuigende kracht van de bewijsmiddelen tevens van belang dat verdachte zich zeer langdurig op zijn zwijgrecht heeft beroepen en voorts geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, die het hof redengevend acht voor het bewijs van de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict. Het hof wijst in dat verband op de proceshouding van verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie, de rechter-commissaris en de behandeling in eerste aanleg. Hoewel verdachte meermalen is uitgenodigd om een inhoudelijke verklaring af te leggen en hij op de mogelijke consequenties is gewezen, heeft hij tot het moment van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep op 5 maart 2018 geen vragen willen beantwoorden. In hoger beroep heeft verdachte – ongeveer drie en een half jaar na het feit – voor het eerst inhoudelijk willen reageren op vragen over het tenlastegelegde. Bij gelegenheid van die zitting heeft verdachte een schriftelijke verklaring aan het hof overgelegd, welke hij op 1 oktober 2014 in [plaats 2] zou hebben opgesteld en welke op die zelfde datum bij een notaris te [plaats 2] zou zijn gedeponeerd en door de notaris zou zijn gewaarmerkt. Deze verklaring houdt – evenals de door verdachte ter zitting bij het hof gegeven verklaring op antwoorden van het hof – een ontkenning van het tenlastegelegde in.
In dat verband overweegt het hof – met de rechtbank – het volgende. De bescherming tegen zelfbeschuldiging die is gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), staat er niet aan in de weg dat het stilzwijgen van een verdachte in een situatie die schreeuwt om een (nadere) verklaring, meeweegt bij de beoordeling van de overtuigende kracht van het bewijs van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Ook volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan het stilzwijgen van een verdachte onder omstandigheden bijdragen aan zijn veroordeling. De Hoge Raad tenslotte staat weliswaar niet toe dat het stilzwijgen als direct zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar accepteert wel dat het een onderdeel kan zijn van de bewijsoverwegingen. [3]
Voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof met de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte – samen met [medeverdachte 1] – rondom het tijdstip waarop [slachtoffer] om het leven is gebracht aanwezig is geweest op de plaats delict.
Wetenschap bij verdachte
Na te hebben vastgesteld dat verdachte aanwezig is geweest op de plaats delict, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van messen ten tijde van het tenlastegelegde en in het verlengde daarvan wetenschap van de intentie om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het hof overweegt daartoe als volgt. [medeverdachte 1] heeft vanaf 29 september 2014 (2 dagen na het feit) (onder meer) verklaard dat verdachte de tweede dader is en dat het verdachte is geweest die de messen heeft meegenomen naar Enschede en dat verdachte [slachtoffer] vervolgens met die messen tweemaal heeft gestoken. [medeverdachte 1] heeft ontkend dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze messen bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en heeft voorts ontkend dat hij zelf [slachtoffer] heeft gestoken.
Hoewel de verklaringen van [medeverdachte 1] inhouden dat verdachte van de hoed en de rand wist als het gaat om de reden van het bezoek aan [slachtoffer] in de nacht van 26 op 27 september 2014 en die verklaringen voorts inhouden dat er bij verdachte kwade bedoelingen bestonden en het verdachte is geweest die [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken, vinden deze verklaringen naar het oordeel van het hof geen of onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier om deze verklaringen op deze punten voor het bewijs te gebruiken. Het hof verwijst in dat verband naar de hiervoor genoemde, algemene overweging omtrent de bruikbaarheid van de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen. Nu de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen over de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen en het hier gaat om wezenlijke onderdelen van de tenlastelegging, kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de messen en evenmin dat hij wetenschap heeft gehad van de bij [medeverdachte 1] levende intentie om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hierbij weegt het hof mee dat de inhoud van de eerder besproken sms-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte ook zouden kunnen wijzen op een plan [slachtoffer] (slechts) te bedreigen en niet op basis van (andere) bewijsmiddelen (dan de verklaringen van [medeverdachte 1] ) is komen vast te staan dat de verdachte aanwezig is geweest bij de herhaaldelijke uitlatingen van [medeverdachte 2] dat [slachtoffer] dood moest en/of het bespreken van plannen om [slachtoffer] te doden en/of het aanschaffen van (onder andere) messen en/of het afleggen van de woning van [slachtoffer] .
Conclusie
Alles overziend heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde – dat ziet op het (mede)plegen van moord of doodslag op [slachtoffer] – heeft begaan, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof betreurt het dat de verdachte in deze zaak zeer langdurig in voorarrest heeft doorgebracht, maar tekent daarbij aan dat de proceshouding die de verdachte – zoals hiervoor reeds is geschetst – tot aan de inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft ingenomen daarbij een rol heeft gespeeld.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij – de moeder van [slachtoffer] – heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 9.732,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. W.A. Holland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
en op 18 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 januari 2019.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. W.A. Holland, raadsheren,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De advocaat-generaal wees op het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022 en het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:796.
2.Indien wordt gesproken over
3.Hoge Raad 10 oktober 201998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9312 en Hoge Raad 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, laatgenoemd arrest is herhaald in Hoge Raad 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO9639.