ECLI:NL:GHARL:2019:4533

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
28 mei 2019
Zaaknummer
18/00543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag vennootschapsbelasting en omkering van bewijslast

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 2012. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 130.000, met een belastingrente van € 6.174. De rechtbank oordeelde dat de aangifte niet correct was ingediend, omdat alleen nullen waren ingevuld. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof de zaak op 16 mei 2019 heeft behandeld.

Tijdens de zitting heeft het Hof de verzoeken om uitstel van de zitting afgewezen, omdat de gemachtigde van belanghebbende niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging. Het Hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de aangifte en de kolommenbalans die door belanghebbende was ingediend. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk kon maken dat de vereiste aangifte niet was gedaan, omdat de kolommenbalans als aanvulling op de aangifte moest worden beschouwd. Hierdoor werd het belastbare bedrag verlaagd tot € 121.682.

Daarnaast heeft het Hof de argumenten van belanghebbende over de aftrekbaarheid van kosten verworpen, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat er kosten waren gemaakt die ten laste van de belastbare winst konden komen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslag vennootschapsbelasting verminderd, evenals de belastingrente. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00543
uitspraakdatum: 28 mei 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2018, nummer AWB 17/3451, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het boekjaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 130.000. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 6.174.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht op 29 maart 2012. [A] (hierna: [A] ) is vanaf datum oprichting haar directeur en houdt alle aandelen in belanghebbende.
2.2.
[A] houdt voorts alle aandelen in [B] BV. Deze vennootschap is opgericht op 16 september 1996. [A] is ook directeur van [B] BV.
2.3.
Belanghebbende is uitgenodigd tot en herinnerd aan het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012. Binnen de daarvoor gestelde termijn is de aangifte ingediend. In de aangifte is bij het ondernemingsvermogen zowel aan het begin als aan het einde van het boekjaar “0” ingevuld. Ook bij de belastbare winst en het belastbaar bedrag zijn de bedragen “0” ingevuld. Verder zijn geen gegevens in de aangifte vermeld.
2.4.
De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 6 mei 2015 een brief gestuurd waarin hij aangeeft dat het aangiftebiljet oningevuld dan wel onvolledig is ingediend (alleen nullen ingevuld). De Inspecteur heeft in deze brief belanghebbende gewezen op de aangifteplicht van artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), alsmede op het vermoeden dat niet is voldaan aan deze aangifteplicht, zodat volgens hem de vereiste aangifte vooralsnog niet is gedaan. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht alsnog de aangifte vennootschapsbelasting 2012 volledig in te vullen, te ondertekenen en elektronisch in te dienen dan wel een nadere motivering te geven voor de ingediende aangifte. De Inspecteur heeft belanghebbende er verder op gewezen dat zij een aanmaning krijgt indien zij niet reageert op dit verzoek.
2.5.
Naar aanleiding van het verzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende een kolommenbalans over het jaar 2012 toegestuurd. Uit deze kolommenbalans volgt een resultaat van € 121.682,48 (bestaande uit een omzet van € 311.622,96 minus kosten van € 189.940,48).
2.6.
De Inspecteur heeft vervolgens een aanslag vennootschapsbelasting 2012 opgelegd, berekend naar een geschat belastbaar bedrag van € 130.000, die is gebaseerd op de door belanghebbende verstrekte kolommenbalans en rekening houdend met enige verschillen tussen de commerciële en de fiscale winstberekening.
2.7.
De aanslag vennootschapsbelasting 2012 ten name van [B] BV is na bezwaar verminderd tot nihil. Op de achterzijde van de aanslag staat het navolgende vermeld:
“(…)
Mededeling nog verrekenbare verliezen:
Het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen bedraagt thans € 169.022. Het is opgebouwd uit nog verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.
(…)”.
2.8.
De verliezen van [B] BV zijn als volgt opgebouwd:
Jaar
Verlies
2001
€ 127.162
2002
€ 23.610
2003
€ 16.750
2004
2005
€ 500
2006
€ 500
2007
€ 500

3.Geschil

In geschil is of de aanslag vennootschapsbelasting 2012 tot de juiste hoogte is opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Uitstel van de zitting afgewezen
4.1.
Bij een aangetekend verzonden brief van 11 maart 2019 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 16 mei 2019 om 13:30 uur te Arnhem. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 12 maart 2019 is afgeleverd bij het Hof bekende adres van de gemachtigde, zijnde Postbus [000] , [C] en dat deze op 28 maart 2019 is afgehaald.
4.2.
Bij fax van 25 april 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat niemand van het kantoor aanwezig zou kunnen zijn bij de zitting op 16 mei 2019. Tevens wordt vermeld dat zij de uitnodiging later hebben ontvangen, zodat het niet mogelijk was binnen de door het Hof gestelde termijn van één week na dagtekening van de uitnodiging te reageren.
4.3.
Bij brief van 2 mei 2019 van de griffier van het Hof is aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld dat uitstel niet wordt verleend.
4.4.
Bij brief van 6 mei 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende geïnformeerd bij het Hof of er mogelijkheden bestaan om telefonisch te worden gehoord tijdens de zitting. Aan de gemachtigde is bericht dat telefonisch horen tijdens de zitting niet mogelijk is.
4.5.
De eisen van een goede rechtspleging brengen mee dat ingeval een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan een zodanig uitstel in de weg staan. De tijdigheid en de gewichtige redenen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
4.6.
Bij de beslissing om het verzoek om uitstel af te wijzen, heeft het Hof de belangen van belanghebbende afgewogen tegen de belangen van een goede procesorde, waaronder mede is begrepen het belang dat een geschil binnen redelijke termijn wordt beslecht. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de uitnodiging voor de zitting reeds op 12 maart 2019 bij de postbus van gemachtigde is afgeleverd. De uitnodiging is vervolgens eerst op 28 maart 2019 afgehaald en nog eens vier weken later is pas een verzoek om uitstel gedaan. In dat geval is niet tijdig om uitstel verzocht. De gemachtigde van belanghebbende heeft voorts geen nadere onderbouwing gegeven van de redenen waarom niemand van het kantoor aanwezig zou kunnen zijn op de zitting, zodat ook geen sprake is van gewichtige redenen. Deze zijn ook niet bekend geworden nadat het verzoek om uitstel was afgewezen en bleek dat geen mogelijkheid bestond om telefonisch te worden gehoord.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.7.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de AWR is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen. Wanneer deze aangifteverplichting niet wordt nagekomen, ook niet na daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan en wordt op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Op de belastingplichtige rust dan de last om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is (Hoge Raad 14 april 2017, nr. 05276, ECLI:NL:HR:2017:675).
4.8.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47 en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083).
4.9.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan door in het aangiftebiljet enkel nihil in te vullen, zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Naar het oordeel van het Hof moet voor de beantwoording van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan niet alleen worden gekeken naar het aangiftebiljet dat belanghebbende in eerste instantie heeft ingediend, maar dient voorts acht te worden geslagen op de door belanghebbende toegezonden kolommenbalans aangezien die kolommenbalans, dient te worden aangemerkt als een aanvulling op de reeds ingediende aangifte (Hoge Raad 5 december 1928, B 4408 en Hoge Raad 6 januari 1932, B 5155). Belanghebbende heeft de kolommenbalans immers toegestuurd naar aanleiding van de brief van de Inspecteur van 6 mei 2015 waarin zij werd gewezen op de gebreken in de eerder ingediende aangifte. Bovendien heeft de Inspecteur geen aanmaning gestuurd, zoals werd aangekondigd in het geval niet zou worden voldaan aan het verzoek.
4.10.
De Inspecteur heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat in het geval de kolommenbalans als aanvulling op de aangifte moet worden gezien, hij niet aannemelijk kan maken dat de vereiste aangifte niet is gedaan op grond van inhoudelijke gebreken in de aangifte, zodat hij deze stelling laat varen. In dat geval stelt de Inspecteur zich nader op het standpunt dat het belastbare bedrag € 121.682 moet bedragen. Het Hof volgt de Inspecteur in zijn nadere standpunt en is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat het belastbare bedrag moet worden verminderd tot het bedrag zoals dat volgt uit de overgelegde kolommenbalans, zijnde € 121.682. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre gegrond is.
Aftrekbaarheid kosten
4.11.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het belastbare bedrag nihil bedraagt. Zij betoogt daartoe dat [B] BV (voorloop)kosten heeft gemaakt ten behoeve van belanghebbende. Deze kosten hebben betrekking op de periode vóór de oprichting van belanghebbende en bestaan uit fee’s, managementkosten en andere kosten. Deze kosten moeten door [B] BV worden doorbelast aan belanghebbende, waardoor het resultaat van belanghebbende nihil bedraagt. Een specificatie van deze kosten is niet meer te geven, omdat het dossier van de accountant in het ongerede is geraakt. De verliezen van [B] BV kunnen deels als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen, aldus belanghebbende.
4.12.
Het Hof benadrukt dat op belanghebbende de bewijslast rust dat kosten zijn gemaakt die bij haar ten laste van de belastbare winst kunnen komen.
4.13.
Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in deze op haar rustende bewijslast. Zij stelt weliswaar dat [B] BV kosten heeft gemaakt ten behoeve van belanghebbende, maar dat wordt niet onderbouwd door verifieerbare gegevens. Uit de gedingstukken volgt eerder het tegendeel; in de door belanghebbende overgelegde kolommenbalans staan diverse soorten kosten vermeld, terwijl in de aangiften vennootschapsbelasting van [B] BV over de jaren 2009 tot en met 2012 helemaal geen kosten zijn verantwoord. De omstandigheid dat mogelijk stukken zijn kwijtgeraakt na de pensionering van een voormalige adviseur, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Nu belanghebbende erkent dat feitelijk ook geen factuur of doorbelasting van kosten vanuit [B] BV heeft plaatsgevonden, heeft de Inspecteur terecht de door belanghebbende bepleite aftrek van (voorloop)kosten niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de aanslag.
4.14.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de verliezen van [B] BV verrekend kunnen worden met de winsten van belanghebbende, faalt ook dit betoog omdat belanghebbende en [B] BV verschillende belastingplichtigen zijn. Er bestaat geen rechtsregel die erin voorziet dat de winsten en verliezen van verschillende belastingplichtigen (buiten een fiscale eenheid) met elkaar kunnen worden verrekend.
4.15.
Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het belastbare bedrag te worden verminderd tot € 121.682. Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep met betrekking tot de belastingrente is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512) en € 512 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift  wegingsfactor 1  € 512), ofwel in totaal op € 1.536. Hierbij merkt het Hof nog op dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat geen verzoek hiertoe is gedaan (artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken op bezwaar,
– vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2012 tot een belastbaar bedrag van € 121.682,
– vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.536, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 333 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 28 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 mei 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.