Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de biologische vader. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder toestemming verleend aan een andere man, [Belanghebbende], om het kind te erkennen. De man, verweerder in hoger beroep, verzocht de rechtbank om vervangende toestemming voor erkenning, wat door de rechtbank was toegewezen. De vrouw ging hiertegen in beroep, waarbij zij twee grieven indiende die betrekking hadden op de voorwaardelijke erkenning door [Belanghebbende] en de belangenafweging bij de vervangende toestemming.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, inclusief de ingediende stukken en de mondelinge behandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de man de verwekker van het kind is en dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning door de man haar belangen of die van het kind zou schaden. De vrouw had gesteld dat de erkenning haar veel stress en onrust had bezorgd, maar het hof oordeelde dat deze emotionele bezwaren niet voldoende reden waren om de man de vervangende toestemming te weigeren. Het hof heeft ook de adviezen van de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die beide positief adviseerden over de vervangende toestemming.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man vervangende toestemming tot erkenning van het kind werd verleend. Het hof benadrukte het belang van statusvoorlichting voor het kind, dat nog niet op de hoogte was van het biologische vaderschap, en dat [Belanghebbende] de dagelijkse vader blijft.