In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 december 2017. De zaak betreft de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door belanghebbende, een B.V., is voldaan bij de invoer van een gebruikte auto, een Jeep Wrangler Unlimited. De belanghebbende had een bedrag van € 14.310 aan BPM op aangifte voldaan, maar na bezwaar verklaarde de Inspecteur het bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland oordeelde echter dat het bezwaar gegrond was en stelde de verschuldigde BPM vast op € 13.289, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
In hoger beroep was de hoogte van de verschuldigde BPM in geschil, met name of belanghebbende een beroep kon doen op de bruto BPM van het jaar 2013. Het Hof oordeelde dat bij de registratie van een gebruikte personenauto de BPM wordt bepaald aan de hand van het geldende tarief. De Inspecteur stelde dat het in 2017 geldende BPM-tarief moest worden toegepast, terwijl belanghebbende aanvoerde dat zij recht had op het tarief van 2013. Het Hof volgde de redenering van belanghebbende en oordeelde dat de registratie van de auto met een datum van eerste toelating in 2014 niet hoger mocht zijn dan de BPM die rust op een gelijksoortig voertuig dat in Nederland is geregistreerd.
Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet kon aantonen dat er geen referentievoertuigen waren waarop het tarief van 2013 was toegepast. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De kosten van het hoger beroep werden vastgesteld op € 1.024, en de Inspecteur werd veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.