Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek en een verzoek om voorlopige voorziening in een gezagskwestie. De vader, verzoeker, heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de moeder vervangende toestemming is verleend om met hun minderjarige kind naar Enschede te verhuizen. De vader stelt dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de verzoeken van de vader om wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind heeft afgewezen en de moeder toestemming heeft verleend om te verhuizen, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming was ook vertegenwoordigd. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vader bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de noodzaak voor de verhuizing nog niet is vastgesteld en dat het in het belang van het kind is dat de vader de kans krijgt om zijn hoger beroep te laten slagen.
Het hof heeft het verzoek van de vader tot schorsing toegewezen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.