Uitspraak
[appellante],
EG Retail,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van antwoord;
- het proces-verbaal van de op 5 juli 2019 gehouden comparitie van partijen, waarbij [appellante] spreeknotities heeft overgelegd.
De vaststaande feiten
Het gehuurde
Bijlage 1aan deze overeenkomst gehechte tekening rood gearceerde perceel gelegen aan de [a-straat 1] te [A] , kadastraal bekend Gemeente Franeker, Sectie B nr. [0000] , ter grootte van circa 1722 m2, met het daarop gevestigde verkooppunt voor motorbrandstoffen, hierna verder aangeduid met "
het gehuurde".
Looptijd
Bestemming
Milieuhygiënische staat
Onderhoud en verbouwing
Einde van de overeenkomst en oplevering
3.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de vordering in hoger beroep
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
grieven I en IIzien op de kwalificatie van de huurverhouding en zullen gezamenlijk worden besproken.
Grief IIIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over het niet geëindigd of beëindigd zijn van de huurovereenkomst.
Grief IVkomt op tegen de afwijzing van de gevorderde ontruiming. In de in hoger beroep geformuleerde vordering om EG Retail te veroordelen in de kosten van beide instanties leest het hof overigens
een grieftegen de veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
een perceel grond waarop een verkooppunt voor motorbrandstoffen is gerealiseerd) in feite een herhaling is van de omschrijving van die opgenomen in de overeenkomst van 1972 (
grond met het recht een daarop te bouwen benzinestation te exploiteren), zij het dat in de latere overeenkomst die omschrijving is aangepast vanwege de inmiddels gerealiseerde oprichting van het in 1972 beoogde tankstation. Aan het slot van de overeenkomst van december 1991, boven de handtekeningen, hebben partijen ook uitdrukkelijk verwoord dat het voorgaande contract de basis is geweest voor de overeenkomst van december 1991 en dat het de bedoeling van partijen is de komende twintig jaren op dezelfde voet voort te gaan als in de voorbije twintig jaren. Dit wijst duidelijk op een voortzetting van een bestaande huurrelatie, terwijl gesteld noch gebleken is wat er ter plaatse feitelijk is gewijzigd ten opzichte van de in 1972 beoogde en vervolgens gerealiseerde situatie. Dat het nog steeds ging om alleen de verhuur van grond wordt verder bevestigd door wat in artikel 10 van de overeenkomst van december 1991 is bepaald, te weten dat huurster bij beëindiging van de overeenkomst al haar rechten op het benzinestation, behalve de pomp- en tankinstallatie inclusief ondergrondse tanks, ‘om niet’ zal overdragen aan [appellante] . Deze contractuele aanspraak over de opstal sluit aan bij het niet-verhuurd zijn daarvan en komt ook al voor in de overeenkomst van 1972. Tot slot, in de brief van 20 december 1991, waarmee door (de rechtsvoorganger van) EG Retail een ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst aan [appellante] is aangeboden, wordt geschreven over ‘
een huurovereenkomst inzake een perceel grond’, wat de stellingname van EG Retail verder ontkracht.
- Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke situatie ter plaatse tijdens de looptijd van de overeenkomst van de tweede overeenkomst was gewijzigd ten opzichte van de in 1972 beoogde en dienovereenkomstig gerealiseerde situatie.
- De overeenkomst van december 2011 wordt als zodanig niet aangeduid als een overeenkomst met een ander regime dan het oorspronkelijke.
- In de considerans van de overeenkomst van december 2011 wordt verwezen naar de al sinds 1972 bestaande huurrelatie, daarbij wordt de in de overeenkomst van 1991 opgenomen omschrijving van het gehuurde (
- In artikel 1 van de overeenkomst van december 2011 is het gehuurde omschreven als
- In diverse bepalingen van de overeenkomst van december 2011, zo heeft EG Retail tijdens de comparitie onderschreven, is het gebruik van de term ‘het gehuurde’ niet (steeds) eenduidig. Zo wordt in de artikelen 5.4 (recht van verbouwing), artikel 10 (onderhuur/exploitatie) en artikel 11 (onderhoud) met het gehuurde onmiskenbaar (ook) de opstal bedoeld, terwijl in de artikelen 6.1 (staat bij aanvang van de huur) en 7.2 (oplevering in oorspronkelijke staat) met het gehuurde veeleer alleen de ondergrond ofwel het perceel grond is bedoeld. Daarnaast wordt in de artikelen 7.1 (milieu- hygiënische staat) en 9.1 (OZB eigenaarsdeel) alleen ‘de ondergrond’ onderscheidenlijk ‘het perceel’ genoemd. Nu (de rechtsvoorganger van) EG Retail de huurovereenkomst van december 2011 heeft opgesteld en zij ten opzichte van [appellante] als een professionele partij heeft te gelden, ligt het niet in de rede om de onduidelijkheid bij het gebruik van bedoelde bewoordingen in het voordeel van EG Retail uit te leggen.
- De in de overeenkomst van december 2011 opgenomen artikelen, die nieuw zijn ten opzichte van de overeenkomst van december 1991, zoals het recht om de opstal te verbouwen en de verplichting om deze te onderhouden, passen ook bij de door [appellante] voorgestane uitleg van de overeenkomst, te weten dat contractueel is overeengekomen dat de opstal na beëindiging van de huurovereenkomst aan haar ‘om niet’ zal worden overgedragen en dat partijen in afwachting daarvan over die opstal nadere afspraken hebben vastgelegd. Tegen die achtergrond dwingt de door [appellante] bedongen zeggenschap over het gebouwde niet al tot de conclusie dat daarmee ook het gebouwde tot het gehuurde behoort. Dat partijen in artikel 12 expliciet hebben bepaald dat EG Retail - na beëindiging van de huurovereenkomst - verplicht is het benzinestation ‘om niet’ aan [appellante] over te dragen, past veeleer bij een uitgangspunt dat alleen de ondergrond is verhuurd en dat het in de artikel 7:216 BW bedoelde wegbreekrecht van de huurder daarmee is ‘weg gecontracteerd’. Ook de in artikel 12.3 van de huurovereenkomst van december 2011 geregelde keuze voor [appellante] om de ondergrondse tanks, het leidingwerk en de lpg-installatie tegen een vergoeding van EG Retail over te nemen dan wel te laten verwijderen, wijst eerder op een situatie dat een stuk grond is verhuurd met een recht én verplichting om dat als een benzinestation te exploiteren dan op een situatie dat een benzinestation met alle noodzakelijke elementen is verhuurd.
- In artikel 2.2 van de overeenkomst is expliciet bepaald dat na ommekomst van de overeengekomen duur van vijf jaren geen verlenging zal plaatsvinden. Dit verdraagt zich niet met het regime van artikel 7:290 BW maar wel met het regime van verhuur van een onbebouwd stuk grond. De zinssnede in artikel 2.2 dat huurster geen gebruik zal maken van ‘het optierecht’, legt, zoals [appellante] heeft aangevoerd, ook een verband met het in artikel 1.c. van de overeenkomst van 1972 bedongen recht van huurster om na afloop van een contractperiode naar keus te verlengen. In de considerans is, zoals overwogen, opgenomen dat partijen hebben onderhandeld over de huurprijs én over de periode van verhuur, terwijl de tekst van de overeenkomst, zoals overwogen, door (de rechtsvoorganger van) EG Retail is opgesteld, zodat het ook hier niet in de rede ligt de daarover voorgestane uitleg van EG Retail boven die van [appellante] te stellen.
grieven I en IIslagen en dat de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat gedurende de gehele huurperiode sprake is geweest van de huur/verhuur van een onbebouwde onroerende zaak alsnog zal worden toegewezen.
grief IIIslaagt. De daartoe strekkende verklaring voor recht is dan ook eveneens toewijsbaar. Dit betekent dat niet behoeft te worden ingegaan op het debat van partijen of de huurovereenkomst door EG Retail is opgezegd dan wel of over een beëindiging ter zake wilsovereenstemming is ontstaan.
grief IV.
impliciete grieftegen de jegens [appellante] in eerste aanleg uitgesproken veroordeling in de proceskosten slaagt, gelet op het voorgaande, eveneens. EG Retail is alsnog als de in het ongelijk te stellen partij te beschouwen.
5.De slotsom
€ 318,-
€ 2.148,-(2 punten x tarief II à € 1.074,- )