ECLI:NL:GHARL:2019:7181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.192.096
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout advocaat in procedure over nalatenschap; ontbrekend causaal verband

In deze zaak gaat het om een beroepsfout van een advocaat in een procedure over de nalatenschap van een oom van de appellant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Steijn, heeft een vordering ingesteld tegen de maatschap Bosselaar & Strengers Advocaten, vertegenwoordigd door mr. E.C. Aantjes-Breel, wegens onbetaalde facturen van in totaal € 4.289,15. De appellant weigerde betaling met de stelling dat de behandelend advocaat een beroepsfout had gemaakt door belangrijke bijlagen bij een psychologisch rapport niet tijdig over te leggen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er inderdaad een beroepsfout was, maar dat deze niet in causaal verband stond met de afwijzing van de vordering in de procedure over de nalatenschap. De rechtbank heeft de vordering van Bosselaar & Strengers toegewezen en de vordering van de appellant in reconventie afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de beroepsfout van de advocaat bevestigd, maar ook vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat deze fout heeft geleid tot een ongunstige uitkomst in de nalatenschapsprocedure. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat de uitkomst anders zou zijn geweest als de stukken tijdig waren overgelegd. Desondanks heeft het hof de overeenkomst tussen de appellant en Bosselaar & Strengers gedeeltelijk ontbonden en de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden beperkt tot € 3.000,-. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Het arrest is gewezen op 3 september 2019 en vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de appellant tot betaling van € 3.000,- is veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen in reconventie zijn voor het overige afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.192.096
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 3094086)
arrest van 3 september 2019
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal beroep,
geïntimeerde in incidenteel beroep,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. N.C. van Steijn,
tegen:
de maatschap naar burgerlijk recht
Bosselaar & Strengers Advocaten,
gevestigd te Utrecht ,
geïntimeerde in principaal beroep,
appellante in incidenteel beroep,
hierna: Bosselaar & Strengers ,
advocaat: mr. E.C. Aantjes-Breel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 augustus 2016 hier over. Daarin is een comparitie van partijen gelast, die echter op verzoek van partijen niet is doorgegaan.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van mr. Van Steijn van 25 oktober 2016;
- een memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis (met producties);
- een memorie van antwoord in principaal beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel beroep;
- een memorie van antwoord in incidenteel beroep;
- een akte aan de zijde van [appellant] van 1 augustus 2017 met een productie;
- een antwoordakte aan de zijde van Bosselaar & Strengers van 29 augustus 2017.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van 21 januari 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: het bestreden vonnis).
2.2
In de procedure over de nalatenschap van [erflater] zijn achtereenvolgens uitspraken gedaan door:
- de rechtbank Middelburg op 7 maart 2012 (ECLI:NL:RBMID:2012:BX8039),
- het gerechtshof Den Bosch op 7 mei 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9853),
- de Hoge Raad op 13 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:311)
- het gerechtshof Den Haag op 27 juni 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:4266) en 31 juli 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3423).
Van dit laatste arrest heeft dit hof ambtshalve kennis genomen.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1
Een aan Bosselaar & Strengers verbonden advocaat heeft werkzaamheden voor [appellant] verricht in een procedure over de nalatenschap van [erflater] , een oom van [appellant] (hierna: de procedure over de nalatenschap). In die procedure ging het om de vraag of het testament waarin [erflater] derden als erfgenaam heeft benoemd nietig was of kon worden vernietigd, met als grondslag dat [erflater] door een verstandelijke beperking en en/of een geestelijke stoornis wilsonbekwaam was tot het opmaken van genoemd testament.
[appellant] heeft facturen ter hoogte van € 4.289,15 onbetaald gelaten, welk bedrag Bosselaar & Strengers bij de rechtbank in conventie heeft gevorderd (vermeerderd met rente en kosten).
3.2
[appellant] heeft betaling van deze facturen geweigerd met als reden dat de behandelend advocaat een beroepsfout heeft gemaakt. Die beroepsfout bestond er volgens haar in dat de bijlagen ontbraken bij een door de behandelend advocaat overgelegd rapport van de psycholoog [psycholoog] (hierna: de ontbrekende stukken bij het rapport [psycholoog] ). Vervolgens heeft deze advocaat in een te laat stadium (pas bij gelegenheid van de comparitie) deze en nadere stukken in het geding gebracht. Die stukken zijn daarna door de rechtbank als tardief (in strijd met het geldende procesreglement) geweigerd. In reconventie heeft [appellant] gevorderd de overeenkomst om die reden geheel of gedeeltelijk te ontbinden, met bepaling dat [appellant] niet of slechts ten dele gehouden is de facturen te betalen en met vergoeding van schade bestaande uit extra proceskosten die [appellant] door de beroepsfout heeft moeten maken in de procedure over de nalatenschap.
3.3
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat het niet tijdig overleggen van de ontbrekende stukken bij het rapport [psycholoog] een beroepsfout vormt, maar dat de afwijzing van de vordering van [appellant] in de procedure over de nalatenschap niet in causaal verband staat met deze beroepsfout. De vordering in conventie heeft de rechtbank daarom toegewezen, terwijl de vordering in reconventie is afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant] heeft tegen het bestreden vonnis vier grieven aangevoerd; Bosselaar & Strengers heeft één incidentele grief naar voren gebracht.
Het hof ziet aanleiding eerst de incidentele grief te behandelen, waarmee Bosselaar & Strengers het oordeel van de rechtbank aanvecht dat er een beroepsfout is gemaakt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de behandelend advocaat door het niet (tijdig) overleggen van de ontbrekende stukken bij het rapport [psycholoog] en de nadere stukken niet heeft gehandeld zoals het een redelijke bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot betaamt. Bosselaar & Strengers heeft niet betwist dat deze stukken niet tijdig zijn overgelegd en heeft daarvoor ook geen verklaring gegeven. De ontbrekende stukken betroffen bijlagen bij het rapport [psycholoog] , die de inhoud daarvan onderbouwden. Deze en de andere stukken die geweigerd zijn door de rechtbank betroffen onder meer medische verklaringen en getuigenverklaringen over de geestelijke toestand van [erflater] . Niet volgehouden kan worden dat op voorhand al vast stond dat deze stukken niet relevant waren voor de beoordeling in de procedure over de nalatenschap. Dit wordt onderstreept doordat de behandelend advocaat vlak voor de comparitie [appellant] heeft gevraagd de betreffende stukken in viervoud mee te nemen naar de zitting, zoals [appellant] onweersproken heeft aangevoerd. Dit betekent dat de incidentele grief niet opgaat en vast staat dat de behandelend advocaat een beroepsfout heeft gemaakt.
4.2
Hieruit volgt echter niet, zoals [appellant] steeds heeft aangevoerd, dat kan worden aangenomen dat als de ontbrekende en nadere stukken wel waren overgelegd en de behandeld advocaat tegen de achtergrond van die verklaringen stelling had genomen, [appellant] de procedure over de nalatenschap zou hebben gewonnen. Dit geldt ook niet als aangenomen zou worden dat de andere verwijten die [appellant] de behandelend advocaat maakt (zoals opgesomd in grief 4 en de toelichting op die grief) terecht zijn.
Inmiddels is de oorspronkelijke afwijzende beslissing van de rechtbank Middelburg na cassatie bekrachtigd door het gerechtshof Den Haag. Daarvóór had het gerechtshof Den Bosch al de ontbrekende en nadere stukken (waaronder schriftelijke verklaringen van de huisarts [huisarts] en de specialist ouderengeneeskunde [specialist ouderengeneeskunde] ) meegewogen, terwijl het gerechtshof Den Haag na het horen van onder meer diezelfde huisarts en diezelfde specialist ouderengeneeskunde ook tot bekrachtiging van de beslissing van de rechtbank Middelburg is gekomen. Zowel de rechtbank Middelburg als de gerechtshoven Den Bosch en Den Haag hebben bovendien naast de verklaring van [psycholoog] en andere (medische) verklaringen voor hun oordeel dat [erflater] niet wilsonbekwaam was bij het maken van het testament meerdere andere omstandigheden relevant geacht (onder meer dat [erflater] vanaf 1977 zelfstandig woonde, hij een huis had gekocht, hij reeds eerder een testament had laten passeren en gewerkt heeft).
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat er oorzakelijk verband bestaat tussen de beroepsfout van de behandelend advocaat en het feit dat de procedure over de nalatenschap ongunstig is geëindigd voor [appellant] .
4.3
[appellant] heeft verder gesteld dat zij zich de moeite van hoger beroep, cassatie en verwijzing na cassatie had kunnen besparen als de beroepsfout niet gemaakt was. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen heeft [appellant] aangevoerd (in de conclusie van antwoord, randnummer 12) dat zij in de procedure over de nalatenschap gedreven werd door morele verontwaardiging over wat volgens haar misbruik door vertrouwenspersonen was van haar geestelijk beperkte oom en dat zij daarom “volledig voor de zaak wilde gaan, zo nodig inclusief hoger beroep en cassatie”. Tegen die achtergrond is het aannemelijk dat [appellant] ook in hoger beroep was gegaan als de beroepsfout niet gemaakt was en de rechtbank Middelburg haar toch ongelijk had gegeven. In ieder geval heeft [appellant] onvoldoende gesteld om anders te oordelen. De redenering dat als de beroepsfout niet gemaakt was de rechtbank meer aanleiding had gezien om getuigen te horen en als die getuigen gehoord waren de kans had bestaan dat de rechtbank tot een andere bewijswaardering was gekomen of dat [appellant] “wellicht” zich na bewijslevering wel neergelegd had bij een afwijzende beslissing van de rechtbank is een doelredenering achteraf. Deze bevat te veel onaannemelijke schakels, met name ook tegen de achtergrond van de uiteindelijke beslissing in de procedure over de nalatenschap.
4.4
Voor vergoeding van schade als gevolg van de beroepsfout is dus geen plaats. In het oordeel dat de behandeld advocaat toerekenbaar tekortgekomen is ziet het hof echter, anders dan de rechtbank, aanleiding de overeenkomst partieel te ontbinden. Aangezien de werkzaamheden van de behandeld advocaat nu eenmaal verricht zijn en onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat deze als geheel waardeloos kunnen worden aangemerkt, ziet het hof voorts aanleiding te bepalen (op de voet van artikel 6: 272 BW) dat de vergoeding voor die werkzaamheden wordt beperkt tot een bedrag van € 3.000,-.
Dit betekent dat de grieven van [appellant] in zoverre opgaan.
4.5
Bosselaars & Strengers heeft wettelijke rente gevorderd telkens vanaf de vervaldatum een maand na de datum van haar facturen, te weten 30 november 2011, 30 december 2011 en 30 april 2012. Nu de overeenkomst partieel wordt ontbonden zal het hof ervan uitgaan dat die ontbinding ziet op de werkzaamheden waarvoor de oudste facturen van Bosselaars zijn uitgebracht. Het bedrag van € 3.000,- zal worden vermeerderd met de onbestreden wettelijke rente vanaf 30 december 2011 over een bedrag van € 2.410,95 en over € 589,05 vanaf 30 april 2012.

5.De slotsom

5.1
De grieven 1, 2 en 4 van [appellant] gaan niet op, behalve op het punt van de partiële ontbinding, zoals hiervoor in 4.4 is overwogen. Bij grief 3 (waarin om aanhouding werd verzocht in verband met de procedure over de nalatenschap) heeft [appellant] geen belang meer. De incidentele grief van Bosselaar & Strengers faalt.
5.2
Dit alles betekent dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. In conventie zal
€ 3.000,- worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor vermeld en zullen de vorderingen voor het overige worden afgewezen. Tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten door de rechtbank heeft Bosselaar & Strengers immers geen grief gericht.
De vordering in reconventie zal slechts in zoverre worden toegewezen dat de overeenkomst tussen [appellant] en Bosselaar & Strengers partieel zal worden ontbonden, met bepaling dat [appellant] slechts gehouden is tot betaling van € 3.000,- (in hoofdsom) voor de verrichte diensten. De vorderingen in reconventie zullen voor het overige worden afgewezen.
5.3
In het feit dat het hof van oordeel is dat er een beroepsfout is gemaakt en partijen daarmee over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld ziet het hof aanleiding de proceskosten van beide instanties te compenseren, zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2015 en doet opnieuw recht:
in conventie:
6.2
veroordeelt [appellant] tot betaling aan Bosselaar & Strengers van € 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.410,95 vanaf 30 december 2011 en de wettelijke rente over € 589,05 vanaf 30 april 2012;
in reconventie:
6.3
ontbindt de overeenkomst tussen [appellant] en Bosselaar & Strengers gedeeltelijk en bepaalt dat [appellant] niet gehouden is tot betaling van meer dan bij dit arrest in conventie is toegewezen;
in conventie en in reconventie:
6.4
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
6.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, M.H.F. van Vugt en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.