ECLI:NL:GHARL:2019:7370

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
200.198.967
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de nietigheid van een uiterste wilsbeschikking wegens wilsonbekwaamheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de nietigheid van een uiterste wilsbeschikking van een erflater die zijn geregistreerde partner onterft. De vraag die centraal staat is of de erflater op het moment van het opstellen van de wilsbeschikking wilsonbekwaam was. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, heeft in het tussenarrest van 17 april 2018 de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren van haar stelling dat de erflater op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de belangen van zijn geregistreerde partner belette. Tijdens het getuigenverhoor heeft de appellante dertien getuigen gehoord, terwijl de andere partijen hebben afgezien van tegengetuigenverhoor. Na het getuigenverhoor vond op 2 september 2019 een comparitie van partijen plaats, waarbij de appellante verzocht om de benoeming van een medisch deskundige.

Het hof heeft besloten de zaak te verwijzen naar de roldatum van 15 oktober 2019 voor het nemen van een memorie na enquête en comparitie door de appellante. De andere partijen krijgen de gelegenheid om een antwoordmemorie in te dienen. Het hof heeft verder besloten dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De uitspraak is gedaan door de rechters J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.L. van der Bel en is openbaar uitgesproken op 10 september 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.198.967
(zaaknummer rechtbank Gelderland 295583)
arrest van 10 september 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde1] ,
advocaat mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
in eerste aanleg gedaagde,
niet verschenen,
hierna: [geïntimeerde2] ,
3.
[geïntimeerde3] ,
wonende te [B] ,
in eerste aanleg gedaagde,
niet verschenen,
hierna: [geïntimeerde3] ,
4.
[geïntimeerde4] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde4] ,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 april 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit de processen-verbaal van de zittingen van 28 augustus 2018, 13 december 2019 (getuigenverhoor) en 2 september 2019 (getuigenverhoor en comparitie van partijen):
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 17 april 2018 is [appellante] toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [C] op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikkingen betrokken belangen van zijn geregistreerde partner belette (op de voet van artikel 3:34 lid 1 BW).
2.2
In het getuigenverhoor heeft zij dertien getuigen doen horen. De andere partijen hebben afgezien van tegengetuigenverhoor. Aansluitend aan het getuigenverhoor heeft op
2 september 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden om in verband met het verzoek van [appellante] een medisch deskundige te benoemen te spreken over de persoon van deze deskundige (‘wie’) en de aan deze te stellen vragen (‘wat’). Het hof zal eerst – mede aan de hand van de getuigenverklaringen – beoordelen in hoeverre [appellante] is geslaagd in het bewijs van haar stelling en of het bevelen van een bericht van een deskundige nodig is.
2.3
Het hof zal de zaak daartoe eerst verwijzen naar de roldatum van 15 oktober 2019 voor het nemen van een memorie na enquête en comparitie door [appellante] , waarna de andere partijen de gelegenheid krijgen voor een antwoordmemorie na enquête en comparitie (roldatum 12 november 2019). Partijen kunnen zich in deze memorie uitlaten over de bewijswaardering, de vraag of het bevelen van een deskundigenbericht nodig is en de persoon van de deskundige en de aan deze te stellen vragen.
2.4
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van 15 oktober 2019 voor het nemen van een memorie na enquête en comparitie aan de zijde van [appellante] ;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019.