Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde3] ,
[geïntimeerde4] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de nietigheid van een uiterste wilsbeschikking van een erflater die zijn geregistreerde partner onterft. De vraag die centraal staat is of de erflater op het moment van het opstellen van de wilsbeschikking wilsonbekwaam was. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, heeft in het tussenarrest van 17 april 2018 de mogelijkheid gekregen om bewijs te leveren van haar stelling dat de erflater op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de belangen van zijn geregistreerde partner belette. Tijdens het getuigenverhoor heeft de appellante dertien getuigen gehoord, terwijl de andere partijen hebben afgezien van tegengetuigenverhoor. Na het getuigenverhoor vond op 2 september 2019 een comparitie van partijen plaats, waarbij de appellante verzocht om de benoeming van een medisch deskundige.
Het hof heeft besloten de zaak te verwijzen naar de roldatum van 15 oktober 2019 voor het nemen van een memorie na enquête en comparitie door de appellante. De andere partijen krijgen de gelegenheid om een antwoordmemorie in te dienen. Het hof heeft verder besloten dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De uitspraak is gedaan door de rechters J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.L. van der Bel en is openbaar uitgesproken op 10 september 2019.